kennisbank voor pleziervaart
         en scheepvaarthistorie
 
 

Hé, dat wist ik niet...
 
Vaartips.nl 
(1998) is niet geschikt voor smartphones van 10 jaar later.

Tips en wetenswaardigheden
Gebruik Ctrl-F (Find) voor een zoek op deze pagina.

  A     B     C     D     E     F     G     H     I     J     K     L     M     N     O     P     Q     R     S     T     U     V     W     X     Y     Z  

M

Maanstanden
De schijngestalten van de maan worden achtereenvolgens op onderstaande wijze benoemd. Op het plaatje van links naar rechts. Een handig ezelsbruggetje om verwarring tussen eerste en laatste kwartier te voorkomen: Denk aan een uurwerk. Bij het eerste kwartier van een uur staat de grote wijzer op drie (naar rechts) en bij het laatste kwartier op negen (naar links). Dat zijn de verlichte gedeelten van de maan:
 
1. Nieuwe maan of Donkere maan
2. Wassende maan
3. Eerste kwartier
4. Toenemende maan
5. Volle maan of Plenilunium
6. Afnemende maan
7. Laatste kwartier

     1          2          3          4          5          6          7
"Weêr Nieuwe Maan?" riep Jochem, "'k wou wat geven,
Zoo me iemand zei; waar al die ouwen bleven!"
"Dat 's klaar genoeg!" sprak Koster Jan
"Ze slaan er starren van."

A.C.W. Staring [1767-1840]
Verwant: getijwater.
MAC-schip In WO II werd een aantal graanschepen en olietankers uitgerust met een vliegdek als opvolger van het CAM-schip. De schepen behielden hun originele functie als vrachtschip en bleven als zodanig ook onder koopvaardijvlag varen. Het idee voor de ombouw van de graanschepen is afkomstig van Sir Douglas Thomson van het British Ministry of War Transport, terwijl het idee om de olietankers te verbouwen afkomstig was van John Lamb van de Anglo-Saxon Petroleum Company. Het belangrijkste doel van deze schepen, de Merchant Aircraft Carriers (MAC-schepen), was vooral bescherming tegen onderzeebootdreiging.
Bron en afbeelding: Wilco Vermeer.
 
Machinekamer ventilatie Een vuistregel: Om één liter brandstof te verbranden is 10,5 m³ lucht nodig. Dat komt neer op 4,5 m³ per pk (6,1 m³ per kW) per uur. Ongeveer eenzelfde hoeveelheid is nodig om de stralingswarmte van de motor af te voeren. Bij een motor van 60 pk is dat dus 60 x 4,5 x 2 = 540 m³/uur. Verder geldt de vuistregel dat een ventilatieopening c.q. luchtpoort 224 m³/uur per dm² vrije doorlaat kan verwerken zonder dat de aangezogen lucht een te hoge snelheid krijgt. In het voorbeeld van 60 pk betekent dat een luchtinlaat met een minimum doorlaat van 540 / 224 = 2,41 dm². Meer vuistregels. Verwant: dorade.
Magerman Een boelijn is een touw om een razeil aan de loefzijde (windzijde) met een spruit bij aan-de-windse koersen in de windrichting te houden. De boelijn van het voormarszeil, dat is het onderste zeil aan de voorsteng, heet (vraag me niet waarom) magerman. Winschooten komt niet verder dan: "Bij de Seelui beteekend maager ook ondlep: waar van maager waater ens. Maagermanntje deese naam werd gegeeven aan het voormarsseils boelijn".
Magnetische inclinatie Bij een traditioneel vloeistofkompas is de kompasnaald onderhevig aan inclinatie en declinatie. Klik hier.
Makreel Makreel is een vette vis (gezond vet) met een uitgesproken smaak. De vis ziet er tonijnachtig uit en bederft na vangst zeer snel. Dat is de reden dat we het visje hoofdzakelijk kennen als gestoomd (= warm gerookt) of ingeblikt. Koud gerookt komt nauwelijks nog voor. Een vers gerookte makreel is verrukkelijk. Eens was ik hartje zomer in Harlingen waar op de markt een kraam stond met uitsluitend warm gerookte makreel. Het was het lekkerste visje dat ik ooit heb gegeten. Een vers gebakken of gestoofd makreeltje is ook niet te versmaden. Het is een kunst om de vis graatvrij schoon te maken. Supermarkten verkopen naast vacuüm verpakte hele makrelen ook bijna graatvrije filets, waarvan de vleeskant een droog korstje krijgt. Zowel de hele makreel als de filets missen echter de fijne volvette smaak. Ze zijn gewoon te droog en niet niet lekker (sommige gedeelten hebben zelfs een petroleumsmaak). Het lijkt er op dat het om goedkoop ingekochte ijle vis (te laag vetgehalte) gaat. Koop je makreeltje dus niet bij een supermarkt.
Verwant: paling, kibbeling, haring, garnaal, pangasius
.
Man over  boord
Als eerste moet een reddingboei of fender richting drenkeling worden gegooid. Het dient als drijfvermogen voor de drenkeling en als merkpunt voor de schipper. Op groot ruw water is het tevens uitwerpen van een joon aan te bevelen. De motorboot heeft het een stuk gemakkelijker dan een zeilboot, want er kan onmiddellijk worden omgedraaid en teruggevaren. De moeilijkheid zit 'm in het weer aan boord krijgen van de drenkeling. Het is bijna onmogelijk iemand met doornatte kleding uit het water te tillen, zelfs als de drenkeling bij bewustzijn is en kan meewerken. Een lijn onder de oksels is een mogelijkheid, maar beter is (als de drenkeling kan meewerken) een lijn in een lus overboord hangend vast te maken waarbij de drenkeling zijn voet in de lus kan zetten.
Om een bewusteloze drenkeling aan boord te krijgen kun je een zeil over de muur (reling) hangen welke een beetje verzwaard is zodat het onder water blijft hangen. Het andere eind bevestig je aan de reling. Door de drenkeling nu naast het zeil te manoeuvreren kun je d.m.v. twee lijnen die bevestigd zijn aan het onder water hangende deel van het zeil, de lijnen naar de buitenzijde van de drenkeling manoeuvreren en dan omhoog trekken. De drenkeling hangt dan als in een mitella naast het schip, gewoon doortrekken tot hij als het ware aan boord rolt.....ook erg geschikt voor zware mensen. Kortom, een prima reddingmiddel om aan boord te hebben.
De beste methode is natuurlijk met afgezette motor bij het zwemplateau. Bedenk een goede mogelijkheid voor je schip, trapje of touwladder aan reling b.v. en maak noodzakelijke aanpassingen. Test de werkbaarheid eens bij mooi zwemweer met een vrijwilliger, ook als het oefenmodel niet meewerkt. Je zult versteld staan hoe moeilijk dat is. Verwant: onderkoeling, reddingvest.
Manifold Het uitlaatspruitstuk van een motorblok heet in het Engels manifold. In de scheepvaart is het ook de gangbare benaming voor een meervoudig spruitstuk met afsluiters, dan wel een samenstel van meervoudige van afsluiters voorziene aftakkingen of leidingen.[Me]
Marifoon In Nederland kent men geen marifoonplicht. In België wel voor schepen (ook buitenlandse) met een lengte van meer dan 7 meter. Onze Zuiderburen doen er zelfs een schepje bovenop door te stellen dat tijdens zenden gelijktijdig uitgeluisterd moet kunnen worden op een ander kanaal. In de praktijk komt dit neer op aanschaf van twee marifoons. Na protest van o.a. het Nederlands Watersportverbond geldt die "tweede marifoon" plicht niet voor Nederlandse pleziervaarders.
Op ons Varen4U forum werd de vraag gesteld of twee marifoons aangesloten kunnen worden op één antenne. Het antwoord is nee. Theoretisch zou het kunnen met een onhandige antenneschakelaar die de antenne naar behoefte op de ene of andere marifoon aansluit, want tegelijkertijd uitluisteren op één antenne geeft een ontvangstgevoeligheid die met de helft of nog meer terugloopt. Bij zenden kunnen de gevolgen kwalijker zijn. De eindtrap van de zendende marifoon kan zijn vermogen niet kwijt en zal naar alle waarschijnlijkheid worden opgeblazen. Bovendien zal de tweede rmarifoon, zelfs als hij niet aan staat, dat volle zendvermogen voor de kiezen krijgen. Kortom grote kans dat twee marifoons het loodje leggen.


Reclame uit 1961

Voor het bedienen van een marifoon is een bedieningscertificaat en een registratiebewijs vereist. Het certificaat kan alleen behaald worden door het marifoonexamen met goed gevolg af te leggen. De minimum leeftijd voor het bedieningscertificaat is 16 jaar. Het examen mag al vanaf de leeftijd van 11 jaar worden afgelegd. Tot 1999 werd een zendvergunning verleend aan de combinatie vergunninghouder, schip en apparatuur. Met ingang van 15 december 1998 is de nieuwe Telecommunicatiewet in werking getreden waarbij als basis voor een vergunning de combinatie vergunninghouder en gebruik frequentieruimte geldt. Tevens werd aan alle vergunningen een einddatum verbonden. Inmiddels is de vergunning gewijzigd in een registratiebewijs. De zendgemachtigde is verplicht het Handboek Marifonie aan boord te hebben, waarin de kanalen van sluizen vermeld staan en de blokkanalen waarop verplicht uitgeluisterd dient te worden. Vanaf 2007 is het toegestaan gebruik te maken van een portable marifoon (handheld) zonder dat daarnaast een vaste marifoon geinstalleerd is. Bedenk wel dat het ontvangst- en zendbereik beduidend minder is, maar voor schepen, sluizen en walstations in 't zicht werkt het prima. Meer informatie over voorschriften en beperkingen is te vinden bij het Agentschap Telecom dat sinds 22 juli 2002 onderdeel vormt van het Ministerie van Economische Zaken.
Op de pagina veiligheid per radio of marifoon een overzicht van tijden waarop radiostations en kustwacht weerberichten uitzenden. Verder een spiekbriefje voor noodcommunicatie, het internationaal fonetisch alfabet en een overzicht van marifoonkanalen.

Marina Uit Amerika afkomstige benaming voor een jachthaven met veel faciliteiten (alles d'rop en d'ran). Het woord was vroeger ook in het Nederlands bekend als aanduiding voor "dingen die uit zee komen" zoals ambergrys, paerlmoer, paerlen en barnsteen, ook wel "zeegewassen" genoemd. [NvW]
Marine Natuurlijk weten we allemaal dat met "marine" onze zeestrijdkracht wordt aangeduid. Dit is niet altijd zo geweest. Oorspronkelijk werd met marine de gehele zeevaart bedoeld, dus handelsvloot en oorlogsvloot. Pas in latere tijd, vraag me niet wanneer, werd de handelsvloot "koopvaardij" en de oorlogsvloot "marine". In het Engels wordt koopvaardij nog altijd  "merchant navy" of "mercantile marine" genoemd en in het Vlaams spreekt men over "handelsmarine".
Verwant: maritiem, nautisch, (on)klaar anker.
Mariniseren Mariniseren is het ombouwen van een auto- of andere motor tot scheepsmotor. Bij een gemariniseerde motor is het koelsysteem ingrijpend gewijzigd. Vanwege het ontbreken van rijwind is een radiator nutteloos en wordt de olie niet meer gekoeld door de wind langs het carter, waardoor soms ook een aparte oliekoeler noodzakelijk is. Verder wordt een schip in tegenstelling tot een auto niet in beweging gezet door een koppeling(pedaal). De kracht van de stationair lopende motor wordt door het inschakelmechanisme in één klap via de keerkoppeling overgebracht op de schroef. Om te voorkomen dat de motor door deze plotselinge weerstand af zou slaan, wordt gebruik gemaakt van een verzwaard vliegwiel met daaraan een demperplaat. Het uitlaatsysteem wordt ook aangepast. Er kan gekozen worden voor een droge- of natte uitlaat. Een star gemonteerd droog systeem moet vanwege de grote hitte omwikkeld worden met speciaal isolatiedoek en met een flexibel harmonicastuk aan het uitlaatspruitstuk bevestigd worden. Bij een nat systeem is dat niet nodig, want de gebruikte uitlaatslang kan meetrillen en wordt hooguit handwarm.
Maritiem Maritiem is een modewoord in watersportland. Het wordt met verve gebruikt voor pleziervaart op binnenwater. De letterlijk betekenis is echter: "Betrekking hebbende op de zee". "De zee of het zeewezen betreffende". "De zeevaart beoefenend". Heeft dus NIETS te maken met varen op binnenwater. Nautisch wel. De betekenis daarvan is veel algemener: "De scheepvaart of watersport betreffende" [Van Dale].
Marllijn
Het touw waarmee een zeil middels een marlsteek (rijgsteek) aan een rondhout wordt geslagen. Niet te verwarren met het schiemansgaren marlijn (één L) dat voor een takeling gebruikt wordt. Het nadeel van marlen is dat bij breuk van de marllijn het gehele zeil loskomt.
Marker rondbouw
De Marker rondbouw is een na de afsluiting van de Zuiderzee speciaal voor het IJsselmeer ontwikkeld stalen botterachtig schip.
Marrekrite Het recreatieschap Marrekrite, een club van overheden (provincie en 21 gemeenten) beheert een groot aantal gratis aanlegplaatsen voor de watersport in Friesland. Op de site is een digitale kaart te bekijken.
Mars
De mars is het platform rond de top van de ondermast. Het dient om aan het stengewant de nodige spreiding of spatting en steun te geven. De mars werd ook gebruikt als uitkijk en als werkplatform voor de marsgasten die in de tuigage werkten. Een deel van het lopend want werd vanaf de mars bediend. Oude marsen waren niets anders dan een korf  (mars, marskramer, mastkorf) of ton (kraaienest) die op de top van de enkelvoudige mast werd geplaatst als observatie- en gevechtspost. In de 16e eeuw was de benaming voor een schip met meerdere marsen (en dus stengen)  meersschip [meers = mars].
Zie ook: Windjammer.
Marsklimmer Marsklimmer was de benaming voor een ervaren matroos.
Marsschootknecht Marsschootknecht is een oude benaming voor het zwaar samenstel van palen, keggen en dwarsbalken op het dek rond de ondermast van een zeilschip, waarop tevens lopend touwwerk (schoten van marszeilen) werd belegd. Verwant: beting, knecht, nagelbank, vissing, mast.
Marszeil Het marszeil is op vierkantgetuigde schepen het zeil boven de mars (zie hierboven) Het zeil is dus bevestigd aan de steng en werd na 1850 zelfs in twee delen gesplitst een boven- en een ondermarszeil. [Me5]
Marva Marva is een afkorting voor MARine-VrouwenAfdeling, een vrouwenkorps, dat bij K.B. van 31 oktober 1944 in Groot-Brittannië werd opgericht. De bedoeling was in oorlogstijd, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden vrouwen ongewapende militaire diensten te laten verrichten bij de Kon. Marine Reserve, zodat mannen vrij kwamen voor diensten op de vloot. De eerste opleiding van de marva's vond plaats op Framewood Manor tot begin 1946; daarna ging deze opleiding naar Leiduin en sinds 1950 vond zij te Amsterdam plaats. In 1953 werd voor de marva de mogelijkheid geopend om in beroepsdienst over te gaan. De Marva's hadden overal in de Kon. Marine - behalve aan boord van de varende schepen - functies als schrijver, codeur-telexist, telefonist, plotter, weerkundige, kok, hofmeester, kleermaker, ziekenverzorger en tandartsassistent. [Me5]
De Marva werd op 1 januari 1982 opgeheven.

In 1951 werd het voormalig ramschip Hr.Ms. Schorpioen logementsschip voor de marva’s. Het verhaal gaat, dat een zeer bejaard oud-zeeofficier, kuierend langs de Binnenhaven, bijna een hartaanval kreeg bij de aanblik van het schip waarover hij eens het commando had gevoerd. Voor de grote patrijspoorten van het eens zo machtige ramtorenschip stonden namelijk geraniums, omzoomd door kleurige gordijntjes. Het was hem duidelijk dat hier vrouwen huisden.
Die waren echter in die tijd nog niet geaccepteerd aan boord van een schip. Van integratie was al helemaal geen sprake. Want de grote stalen platen rond de meerkettingen, de zogeheten rattenvangers, en het prikkeldraad rond de met zwaar hekwerk afgesloten valreep, dienden tevens om mannen in een amoureuze bui van boord te houden. Het was bijna uitgesloten om als man aan boord te komen. Slechts vier, door de commandant geselecteerde, manschappen mochten overdag aan boord werkzaamheden verrichten. De gehanteerde selectienormen zijn helaas verloren gegaan. Het wantrouwen tegen mannen was zo groot, dat zelfs de sinterklaas die jaarlijks het schip bezocht een ‘goedheiligvrouw’ was.
Bron: artikel uit "Ten Anker" van A.C.Krijgsman

Mary Celeste
en Marlborough
Mary Celeste is de naam van een Amerikaanse schoenerbrik die op 4 december 1872 met openstaande luiken, onbeschadigd en zeewaardig, maar geheel verlaten op ca. 400 mijl ten oosten van de Azoren werd aangetroffen. Ze werd behouden in Gibraltar binnengebracht. Het schip dat haar naam te danken had aan Galileo Galilei's dochter Virginia, die bij toetreden tot het klooster van San Matteo de naam Maria Celeste aannam, was een maand daarvoor op 7 november vertrokken uit New York met bestemming Genua en voerde een lading van 1701 vaten ruwe alcohol, die bij berging nog geheel intact was. De gezagvoerder was kapitein Briggs, die vergezeld werd door zijn vrouw en tweejarig dochtertje. De bemanning bestond uit twee stuurlieden, een kok en vier matrozen. Een verklaring voor de mysterieuze verdwijning van de opvarenden is nooit gevonden. Het gebeuren gaf daardoor aanleiding tot vele gissingen en bood stof voor een aantal romans.
National Geographics meldt dat verscheidene onderzoekers op basis van het openstaande ruim de volgende verklaring het meest waarschijnlijk achten: Omdat hij sterke alcoholdampen rook vreesde kapitein Briggs dat het schip in een varende bom zou veranderen, of wellicht waren de schepelingen onwel geworden. Hij opende daarop de luiken en nam het besluit om met familie en bemanning in een sloep te gaan welke met een lijn aan het schip verbonden was, om zo veilig het luchten af te wachten. De verbinding tussen sloep en schip werd echter verbroken en Briggs en bemanning zijn niet meer gevonden...
In de 19e eeuw verdwenen meer schepen op raadselachtige wijze.
Over de verdwijning van de driemaster Marlborough in 1890 op de terugreis van Nieuw Zeeland naar Londen zijn meerdere fantasieverhalen. Zo zou het schip zijn teruggevonden in 1918 in een rotsrijke inham rond Kaap Hoorn met tientallen skeletten aan boord. In 1929 deed een tweede verhaal de ronde. De "British Isles" zou de Marlborough in 1899 (negen jaar later) nog zeilend hebben gezien, maar vertelde dat pas dertig jaar later. Waarom toen pas?
Mast
oude binnenvaart
Een veel gebruikte houtsoort voor masten van Hollandse binnenschepen was Riga-grenen vanwege haar veerkracht. In ieder geval naaldhout, recht, lang- en fijndradig en harsrijk. Deze masten konden onder vol tuig mooi doorbuigen, zonder te breken. De mast gaf men een lichte kromming naar achter, de zgn stagbocht, maar werd het fokkestag behoorlijk aangezet, dan was hij recht. De ronde of ellipsvormige opening in het dek, waar de mast doorheen gaat heette in de 17e eeuw - ook bij zeegaande schepen - vissing. De vissing was van binnen met eikenhout bekleed. Ook de klampen, die de masten etc. in alle richtingen steunen, heetten vissings, vischiens of visschers, maar ook wel wangen, balksplanken of balksbalken. Verder de benaming vissingstuk voor de middendrager in het langsverband van het dek. De blokken om de mastvoet, de hieling, op het vlak, de kattesporen te verankeren heetten sporen (mastsporen) of prikkels [NvW]. Het gebruik was de masttoppen zwart te schilderen, het ijzerwerk wit. In het noorden en oosten van het land was een categorie schippers van een bepaalde belijdenis, die hun top wit verfden (wittoppers) en zo voor hun godsdienstige gezindheid (bevindelijk gereformeerd) uitkwamen. Het overige rondhout werd op dezelfde wijze bewerkt [Sopers] .Het verhaal gaat dat een wittopper nooit een meeuw op de kloot had zitten.
Verwant: paalmast, kloot, strijkbare mast, rondhout schaven.
Mastnamen
oude zeevaart
Bij meermastschepen werden de masten (naarmate er meer waren) niet bepaald eenduidig benoemd. Op schepen die een boegspriet voerden, eventueel met kluifhout en jaaghout, werd deze bij de masten gerekend. Tot omstreeks 1850 waren masten van hout. Scheepsbouwer Fop Smit uit Kinderdijk zou de eerste zijn die in ons land ijzeren masten toepaste. Ze waren samengesteld uit ijzeren platen die aan elkaar geklonken werden, maar nog lange tijd werd de bezaansmast van hout gemaakt om afwijkingen van het daar geplaatste kompas te voorkomen.
- Tweemastschip: de voorste staande mast fokkemast, de achterste grote mast (behalve bij het anderhalfmasttuig).
- Driemastschip met barkstuig: de achtersste mast met gaffelzeil bezaansmast en op een driemastschip met een fregatstuig kruismast.
- Viermaster 16e en 17e eeuw: de vierde mast bonaventuramast.
- Viermastbark 19e eeuw: de derde mast kruismast, de vierde met gaffelzeil bezaansmast.
- Viermastvolschip: de derde mast ook wel hoofdmast en de vierde kruismast, jager- of jiggermast of achtermast.
- Vijfmastvolschip: de derde mast middelmast, de vierde hoofdmast of achtermast, de vijfde jagermast, achtermast of kruismast.
- Zesmastschip (zesmastgaffelschoener): de derde mast kruismast, de vierde jiggermast, de vijfde drivermast en de zesde bezaansmast.
- Zevenmastschip: op de zevenmastgaffelschoener "Thomas W. Lawson" werd een aantal masten ten einde raad van voor naar achteren met een rangnummer aangeduid. Na fokkemast, grote mast en kruismast, kwamen nummer 4 (jiggermast), nummer 5 (drivermast), nummer 6 (pushermast) en bezaansmast (spanker) [Me5, blz 54].
Verwant windjammers.
Mastplank
 
Een mastplank ook wel mastschild of mastbord genoemd is een rechthoekig schild of gewoon een plank en behoort tot de scheepssier. De afbeelding is van een fraai exemplaar met een gehoekte halve cirkel aan de bovenzijde (paraboolvormige kop). Mastplanken kwamen voor op boeiers en kleine jachten en een enkele maal ook wel op grotere schepen als tjalken en beurtschepen met een strijkende mast. Zij werden bovendeks aan de voorzijde tegen de mastkoker of bij niet strijkende masten aan de hieling (voet van de mast) vastgespijkerd of gehangen. Doorgaans waren zij van eikenhout vervaardigd, omdat men bedacht moest zijn op trekken en scheuren, waartegen gewaterd eikenhout het beste bestand was. Vaak was er een allegorische voorstelling in gesneden, ook wel de naam van het schip, die van de eigenaar en/of een jaartal [GRK].
Mastwortel
Bij "mastwortel" zal een argeloze lezer denken aan de voet van de mast. Niets in minder waar, de mastwortel bevindt zich bovenop de mast en dient als versiering. "Wortel" genoemd naar de vorm die op een plantenwortel (penwortel) lijkt. Zie hemelboender. De voet van de mast heet hiel of hieling.
Maten en gewichten Wetenswaardige lengtematen uit de Belgisch Nederlandse Zeemansalmanak van 1977:
Een Belgische mijl is 5 km, een Franse is 4 km.
De geografische mijl van 18 in één graad is 6.174 m
Een landmijl van 25 in één graad is 4.455 m.
Een zeemijl van 60 in één graad is 1.852 m.
Een zeemijl van 3 zeemijlen van 60 in één graad is 5.555,50 m.
De Engelse mijl van 1.760 yards is 1.609,30 m.
De knoop van 1/20 van een zeemijl is 15,43 m.
Zie voor oude maten en gewichten de schippersmaatlat en inhoudsmaten bij victualiën in vroeger eeuwen.
Moderne ergonomische maatcriteria voor zelfbouw of verbouw aan boord zijn te vinden bij zelfbouw.
Matroos Het woord matroos zou een verbastering zijn van mattenoot, hetgeen mat- of kooigenoot betekende.
Maximum snelheid Elke schipper moet zijn snelheid dusdanig (in die mate) aanpassen, dat golfslag en zuiging geen schade kunnen veroorzaken. Het is in het algemeen verboden sneller te varen dan 20km per uur. Er zijn wateren waar dit verbod overdag niet geldt, maar bij veel vaarwateren gelden juist verdere beperkingen, meestal aangegeven met borden van 6, 9 of 12 (km/u). In de ANWB wateralmanak deel II zijn de toegelaten maximumsnelheden terug te vinden. Sneller varen dan 20km is in ieder geval nooit toegestaan:
- binnen een afstand van 20 meter uit de oever.
- binnen 50 meter van een zwem- of aanlegplaats.
- in de nabijheid van wedstrijden, waterfeesten, demonstraties of soortgelijke gebeurtenissen.
- bij een zicht van minder dan 500 meter.
- in een haven.
- tussen zonsondergang en zonsopgang
- op het IJsselmeer en Markermeer binnen een afstand van 250 meter uit de oever en met boeien gemarkeerde vaargeulen.
Mayday De radionoodoproep "mayday" (3x) mocht tot een paar jaar geleden alleen gebruikt worden op zee en ruim water. Inmiddels ook op binnenwater. Het internationale noodsignaal is waarschijnlijk een verbastering van het Franse "m'aider" (mij helpen, help me). De noodoproep zou voor het eerst gebruikt zijn in 1923 op voorstel van F.S. Mockford, verkeersleider van Croydon Airport in London. Hem was gevraagd eens na te denken over een woord dat door piloten en grondpersoneel van verschillende nationaliteit onmiddellijk begrepen zou worden als noodsignaal. Omdat het meeste verkeer in die tijd tussen Croydon en Le Bourget in Parijs was, stelde hij mayday voor, dat zowel voor Fransen als Engelsen goed uit te spreken was. Denk eraan dat "mayday" alleen gebruikt mag worden in een noodsituatie waarbij schip en bemanning in direct gevaar verkeren. Voor alle andere hulproepen dient 3x panpan, uitgesproken als "pannepanne" (pech), gebruikt te worden.
Zie noodcommunicatie. Verwant: SOS in morse code.
MCC

 
MCC is de afkorting van "Middelburgse Commercie Compagnie", opgericht in 1720 en vergelijkbaar met de Verenigde Oostindische Compagnie (VOC) en de Geoctroyeerde West-Indische Compagnie (WIC). De Zeeuwse MCC en de Hollandse WIC hielden zich vooral bezig met de profijtelijke slavenhandel. Terwijl de WIC na een herstart in 1674 uiteindelijk in 1792 ten onder ging heeft de Zeeuwse MCC naast hun walvis-, kaap- en handelsvaart de driehoekshandel, (de Zeeuwen noemden het Negerhandel) nog tot 1803 volgehouden.
Daarna wist een gemoderniseerde MCC zich nog lang overeind te houden met de bouw en reparatie van grote schepen en mee te gaan in de ontwikkeling van ijzerbewerking en bouw van stoommachines. Het doek viel pas in 1889.
Bron: Geschiedenis van de MCC.
Meander Meanders zijn de bochten in een kronkelende rivier. De aanduiding wordt echter ook gebruikt voor zijtakken van rivieren.
Meerpaal Gebruik bij het vastmaken aan een meerpaal of bolder een landvast met aangesplitst oog (paaloog). Bij een meerpaal zonder dwarspen of verdikking leg je de lus met een extra slag om de paal, bij een heuse walbolder is dat niet nodig. De lijn kan daar niet afglijden. Een lange lijn kan met een extra slag of mastworp om paal of bolder heen-en-weer gehaald worden. Als je gebruik moet maken van de meerpaal van je buurman haal je de lus of mastworp van je landvast onder de zijne door, zodat hij bij eerder vertrek geen moeilijke toeren uit hoeft te halen om los te gooien (linker afbeelding). Een korte lijn kan met een rondslag met twee halve steken worden vastgemaakt (rechter afbeelding). Verwant: dukdalf.
Meerpen
Voor het afmeren aan een walkant zonder meerpalen zijn meerpennen nodig. Gebruik daarvoor ruim bemeten pennen, bij voorkeur van hoekijzer met de open zijde richting schip. Een dwarsijzer voorkomt wegglijden van de landvast. Voor het snel inslaan is een mokertje aan te bevelen. Nog sneller kan voor - voorlopig - afmeren een bij elke watersportwinkel verkrijgbare schroefpen (spiraalpen, draaispit) gebruikt worden. Denk bij definitief vastleggen aan een spring. De grootste boosdoener bij loswerken van meerpennen is niet de golfslag van passerende schepen, maar de zuiging. De heer P Meijers uit Maarssen gaf aan Motorboot de volgende tip voor het vastmaken aan een steiger zonder bolder, kikker of ring. Het hiernaast afgebeelde afmeerhulpje heeft hij zelf gemaakt en wordt tussen de gleuf van de steigerplanken geschoven en een kwartslag gedraaid. Inmiddels is bekend dat toepassing in veel jachthavens verboden is omdat het de steigerplanken kan beschadigen of loswerken.
Meetbrief De meetbrief is een door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) afgegeven document met het volledige signalement van het vaartuig. Alle beroepsvaartuigen die geregistreerd zijn bij het kadaster moeten in het bezit zijn van een meetbrief. De meetbrief geldt voor schepen met een laadvermogen van meer dan 20 ton die goederen vervoeren en voor schepen die een waterverplaatsing (toelading = verschil tussen geladen en leeg schip) hebben van meer dan 10 m³ die geen goederen vervoeren, bijvoorbeeld passagiersschepen, sleepboten, duwboten, werkboten etc. Bij goederenvervoer kan uit de gegevens van beuntabel en ruimmeting de laadcapaciteit worden afgeleid. Vaartuigen die aan het internationale verkeer deelnemen dienen om de tien jaar hermeten te worden. Voor zeevaart moet bij aanvraag van een zeebrief, de meetbrief overlegd worden. Bij wijziging van een in de meetbrief aangegeven maat vervalt het document.
Melkmeid
"De melkmeid optuigen", zie lijzeilen.
Melkschuit
De Waterlandse melkschuit.
Meren Zie afmeren en/of mooring.
Messing Messing is een legering van koper en zink en een verbastering van "met zink". De toevoeging van zink maakt het koper sterker en goedkoper. De rode koperkleur verandert in goudkleurig geel. Prompt werd messing dus ook gebruikt om klatergoud (namaak bladgoud of latoen) te maken. De kopergieter die met messing werkte heette geelgieter. Messing bouten, schroeven en afsluiters kunnen niet in zout water worden toegepast. Het zink zal langzamerhand uit het koper verdwijnen en een broze substantie achterlaten, ook wel verwortelen genoemd omdat het metaal een oranje kleur krijgt. Een legering van 62% koper en 37% zink met een toevoeging van 1% tin is echter wel zeewaterbestendig. Deze legering wordt muntzmetaal of "naval brass" genoemd.
Andere betekenis van messing: Schuinsche bijsnijding van den kant eener plank of van eenig dik hout [WNT], ook wel veer genoemd en bij Binnenvaarttaal terug te vinden als "toelopende voorkant van een houten roer".
Messroom Zie longroom.
Metrische schroefdraad Voor het tappen van schroefdraad in plaatstaal van minimaal 3mm dik of maken van gaten voor vrije doorlaat van bouten is het handig te weten met welke diameter geboord moet worden. De boormaten in mm zijn voor handdraadtappen Dit zijn setjes van 3 tappen. Er wordt tegenwoordig ook door de doe-het-zelver steeds meer draad getapt met de hand met een machinetap, hiervoor heb je maar één draadtap nodig. De boormaat is dan ook wat makkelijker te onthouden n.l. het te tappen gat maal 0,8. Voor 6 mm is dat dus 6 x 0,8 = boordiameter 4,8 mm , voor 8mm dus 6,4 enz.

buitendiameter boordiameter voor (hand)draadtap boordiameter vrije doorlaat
5
6
8
10
12
14
16
20
  4.2
  5.0
   6.8
   8.5
10.2
12.0
14.0
17.5
  5.1
  6.1
  8.2
10.2
12.2
14.3
16.3
20.3
Middeleeuwen Bij de beschrijving van oude schepen wordt veelvuldig de aanduiding Middeleeuwen gebruikt. Gebruikelijk is dat hiermee het tijdperk (ca. 500 - 1500) tussen de oudheid en de nieuwe tijd bedoeld wordt. Toch is de aanduiding heden ten dage aan discussie onderhevig. Volgens sommige opvattingen betreft het een veel ruimer begrip voor een periode waarvan het begin - vroege Middeleeuwen - tussen de 5e en 8e eeuw en het einde - late Middeleeuwen - tussen de 14e (soms zelfs 13e) en 18e eeuw ligt. In het laatste geval dus inclusief Gouden Eeuw [1550 - 1650] en het begin van de Nabloei [1650 - 1800].
Midzwaard Zie zwaard, verwant: zijzwaard.
MIG- en TIG-lassen Wanneer we als niet-vakman aan onze boot lassen zal dat vrijwel altijd vlambooglassen met een grijze elektrode zijn. De kwetsbare grijze laag van de elektrode geeft tijdens lassen een gas af dat de zuurstof rondom de vlamboog verdringt waardoor geen oxidatie kan optreden. Het nadeel van deze manier van lassen is dat er een slak ontstaat die weggebikt moet worden en bovendien regelmatig gestopt moet worden om een nieuwe elektrode in te klemmen. Dat is niet bevordelijk voor een mooie lasrups. Reeds in 1940 ontstond een lasmethode met een kale lasdraad die zonder onderbreking door het laspistool kon worden aangevoerd terwijl een zuurstof verdringende gas, b.v. helium of argon, uit een aparte drukfles gelijktijdig door het pistool rondom de vlamboog werd gespoten. Dit MIG/MAG-lassen  (Metal Inert Gas / Metal Active Gas) maakte een veel betere las mogelijk. Ook aluminium werd goed lasbaar. De methode wordt hoofdzakelijk binnenshuis gebruikt omdat het gas in de buitenlucht snel kan verwaaien.
Voor de hobbyist zijn er "no-gas" MIG-lasapparaten. Er wordt een holle lasdraad gebruikt waarin zich z.g.n. flux (vergelijkbaar met laselektrode bekleding) bevindt waardoor afzonderlijke gastoevoer niet meer nodig is. Een voordeel is dat ook probleemloos buiten gelast kan worden. Het gas kan niet wegwaaien. Voor professioneel gebruik last het echter minder lekker en minder mooi dan met afzonderlijke gastoevoer. Bovendien ontstaat toch een lichte slak die weggeborsteld moet worden.

Naast het verwaaien kent MIG/MAG- lassen nog een probleem. Al snel bleek dat bij het lassen van dunne materialen te vaak gaten gebrand werden. Zo ontstond het TIG-lassen (Tungsten Inert Gas) , waarbij vlamboog en lasdraad/vulmateriaal gescheiden zijn. Er zijn twee handen voor nodig. Het pistool maakt alleen een vlamboog met zuurstofverdrijving, maar voert geen vulmateriaal toe. De vlamboog wordt gemaakt door vrijwel onsmeltbaar wolfraam (in het Engels: tungsten) en de zuurstof wordt verdreven door het edelgas argon dat tevens de elektrode koelt. Wanneer de te lassen objecten naadloos tegen elkaar passen smelten ze zelfs zonder toevoeging van vulmateriaal tezamen. Het TIG-lassen vergt door de dichte afstand tot het te lassen objecct een vaste hand en veel ervaring. Bij het toevoegen van een staaf vulmateriaal zijn beide handen nodig en maakt daardoor het TIG-lassen tot de moeilijkste vorm van vlambooglassen.
Verwant: lassen. Afbeeldingen: laspartners.


"Ouderwets" lassen met grijze elektrode

MIG/MAG-lassen (MAG = CO2 gas)

TIG-lassen; beide handen zijn nodig
Mist

Meteorologen onderscheiden vier soorten mist. Zeemist of advectiemist, meestal  in het late voorjaar of vroege zomer, frontale mist als gevolg van een occlusiefront of voorafgaand aan een warmtefront, arctische zeerook, alleen op hoge breedtegraad en radiatiemist boven laagliggend land bij heldere nachten.
De beste tip bij mist: Vaar niet uit. Maar je kan natuurlijk overvallen worden. Ontsteek de navigatieverlichting en een mistlicht. Zorg dat iedereen aan boord een reddingvest aantrekt en hijs, als hij er al niet hing, de radarreflector. Posteer een bemanningslid als uitkijk voorop, zover mogelijk verwijderd van motor- en schroefwatergeluid. Volgens art 6.30 BPR hoeft dit bij een klein schip overigens niet. Matig je snelheid dusdanig dat het schip nog net op koers te houden is. Blijf aan stuurboordzijde van het vaarwater en onderdruk de neiging naar het midden te gaan. Daar varen de grote jongens op radar. Als je marifoon hebt; luister uit op kanaal 10 of het blokkanaal van het vaargebied en meldt je bij de verkeerspost als die aanwezig is. Geef, ook al ben je het niet verplicht, af en toe een lange stoot op de hoorn. De toelichting bij art 6.33 BPR zegt echter dat bij een grote concentratie van pleziervaart het geven van geluidsseinen veelal geen bruikbare informatie verschaft. Je kan je de kakofonie voorstellen. In het RPR gebied mag je als klein schip zelfs geen geluidssein geven. Grote schepen zonder radar (zijn die er nog?) moeten voortdurend een mistsein geven. Een volgend rijnpje, bron onbekend:
"Hoort ge op de fluit, een lange stoot, er vaart een stoom of motorboot. Klinkt het vlugger na elkaar dit sein, dan moet het vaartuig zeilend zijn, dat een dat drijft of boomt of jaagt, of met de hoorn aandacht vraagt. Klinkt er klokken gelui vertellen hier zijn visserlui".Als je het letterlijk niet meer ziet zitten ga dan zo snel mogelijk naar de wal of voor anker achter een tonnenlijn. Op rivieren kan je het best een plaatsje tussen de kribben zoeken, maar denk aan de neer. Op het IJsselmeer stilliggen heeft weinig zin. Je houdt met kalme vaart je laatste koers, want je had op het grote water natuurlijk minimaal een handpeilkompas aan boord. Dat het in een nog niet zo ver verleden wel eens goed mis ging, kan je lezen in een berichtje uit de bedrijfskrant van rederij Van Ommeren, december 1961.
Aanvaring op de Rijn van 45 schepen
Eigen nieuwsdienst / Koblenz, zaterdag
Plotseling opkomende mist veroorzaakte gistermorgen op de Rijn bij Koblenz een massale scheepsbotsing, waarbij 45 schepen betrokken waren. Hierbij liepen 22 schepen, waaronder 9 Nederlandse, min of meer ernstige schade op. De eerste aanvaringen ontstonden toen enige schepen, verrast door de plotselinge mist, midden in het vaarwater voor anker gingen. Stroomafwaarts varende schepen konden niet tijdig snelheid minderen en liepen op de ankerende sleepboten en Rijnaken. Enige Aken liepen op strekdammen. Daar gevaar bestond dat zij uit elkaar zouden vallen, werden zij zo snel mogelijk door lichters gelost.
Het onderwerp mist brengt ons gelijk op de internationale schaal voor "Zicht op zee":
Zicht minder dan 50 m: zeer dikke mist;
tussen 50-200 m: dikke mist;
tussen 200-500 m: mist;
tussen 500-1000 m: mistig;
tussen 1-2 km: nevelig;
tussen 2-4 km: slecht zicht;
tussen 4-10 km: matig zicht;
tussen 10-20 km: vrij goed zicht;
tussen 20-50 km: helder zicht;
meer dan 50 km: buitengewoon helder zicht.

Voor binnenwater hanteert het KNMI een eigen schaal:
tussen 1 en 2 km: nevel;
minder dan 1 km: mist;
tussen 50-100m: dichte mist;
minder dan 50m: zeer dichte mist.
De omschrijving is dus anders, maar wijkt nauwelijks af van de internationale schaal.
Forumlid Klaas Bakker vroeg daarom duidelijkheid bij de KLPD. Hier het antwoord:
Het begrip 'slecht zicht'' is nergens gedefinieerd. En dat is, volgens de toelichting op de wet, met opzet gedaan. Men zegt: het verdient geen aanbeveling het begrip 'slecht zicht' te definiëren, bijv. als zicht onder 1000 m. Als reden geeft men dat het vaargedrag hetwelk een schip als volgt van beperkt zicht moet aanhouden, m.n. de snelheid, te zeer afhankelijk is van de soort waartoe het behoord; voor een klein, gemakkelijk manoeuvreerbaar motorschip ligt het begrip 'slecht zicht' anders dan een samenstel van schepen of voor een zeeschip. Ook is er een relatie tussen de mate van beperkt zicht en de soort vaarweg waarop gevaren wordt. Zo kan een tegenstroom varend schip bij een paar honderd meter zicht mogelijk nog veilig varen terwijl bij datzelfde zicht een vóórstroom varend schip absoluut niet veilig verder kan.
Bronnen: Vaarschool Zeeland, KNMI, Forumlid Klaas Bakker.

Moetrand De vuile waterlijnrand die na een seizoen varen zichtbaar is. Bij ongeladen vrachtschepen is daaraan te zien hoe diep het schip in geladen toestand lag.
Mollen Mollen is het opschuiven van zand met een molbord om b.v. het profiel van een zanddijk te verbreden, te verstevigen of te herstellen. Vandaar de Moldijk op Ameland.

We zien de handelingen: aanrijden, scheppen, terugrijden, storten en strijken
Monkey Het voorvoegsel monkey werd bij de koopvaardij gebruikt voor namaak of onvolledig, maar ook voor klein. Zo had je monkey-bak, monkey-bridge (zie brug) en monkey-sleutel (kleine Engelse sleutel). De monkey-gaffel was een kleine gaffel aan de steng van de bezaansmast boven de grote gaffel van de bezaan.
Mooring
  
Ook wel moorage. Engelse en inmiddels trendy (what else) benaming voor een eenpuntsmeerboei. De zeer stevig verankerde boei, aan de bovenzijde voorzien van een oog of ring, waaraan meertrossen of een ankerketting van een vaartuig kunnen worden bevestigd om af te meren, in vroeger tijden ook wel hofstede genoemd. Er zijn grote ronde boeien met een platte bovenkant, waarop mensen afgezet kunnen worden en cilindrische boeien die op hun kant in het water drijven.
Wetenswaardig: MampaeyOffshore uit Dordrecht heeft een automatisch mooring systeem (docklock) ontwikkeld dat is getest met het vastleggen van de bunkerboot MTS (motortankschip) Valburg aan een zeeschip. Een systeem dat bedoeld is voor het vastmaken van "klein aan groot". Het neemt de lastige en niet ongevaarlijke procedure van aanleggen met trossen weg. De veelbelovende ontwikkeling is waarschijnlijk ook geschikt voor het automatisch afmeren aan kades. Interessant voor huidige vaart, maar zeker  voor onbemande (tanker en/of container) schepen die in de nabije toekomst wellicht de zeeën zullen bevaren en havens zelfstandig aandoen, waar ze geheel geautomatiseerd worden gelost. Binnenkort [2015] begint men dat ook te testen.
In mei 2016 maakte de Vlaamse minister van Mobiliteit bekend dat er een proefproject met een zelfvarend binnenschip op stapel stond. Het project heet RAVEN (Remote-controlled and Autonomous Vessels for European and National waters) en is een samenwerkingsverband van de Vlaamse waterwegbeheerders, de KU Leuven en het Noorse martiem researchinstituut Marintek. Verwant: Toekomstmuziek of horrorscenario?
Morse bediening
Een morse bediening, in het bijzonder de morsehendel, is een mechanische éénhendel bediening van motor en keerkoppeling en heeft niets te maken met de uitvinder Samuel Morse van de morsecode. Het slimme, al vele jaren gebruikte concept bedient met één hendel zowel de branstoftoevoer als de keerkoppeling. Er worden twee trek- drukkabels (bowden- of morsekabels) aangesloten. Eén voor de brandstoftoevoer en één voor de keerkoppeling. De hendel heeft in het midden een rustpunt. De gastoevoer is dan tot een minimum beperkt (stationair draaien van de motor) en de keerkoppeling staat in neutraal. Zodra de hendel naar voren wordt geduwd, meestal met een voel- en hoorbare klik, wordt de keerkoppeling vooruit in zijn werk gezet. Verder doorduwen zal het toerental van de motor verhogen. Het schip vaart. Soms wordt de hendel gespiegeld gemonteerd. Naar voren betent dan acheruit varen. Morse is in dit verband van oorsprong een merknaam., maar inmiddels ingeburgerd als soortnaam. Bekabeling wordt tegenwoordig steeds minder toegepast, men gaat over op het elektronische fly-by-wire. Nadeel is dat bij storing in het elektrisch systeem de bediening uitvalt.
Morshandel Vanaf de oprichting van de VOC was het voor ambtenaren en schepelingen toegestaan kleine handel voor eigen rekening te voren. Dit om ongecontroleerde morshandel (sluikhandel) te voorkomen. De grootte varieerde met de rang. Niettemin groeide dit in de 18e eeuw uit tot omvangrijke corruptie en daaruit voorvloeiend karakterbederf, hetgeen mede oorzaak werd voor de ondergang van de VOC. Op 1 januari 1800 viel het doek toen de VOC met al haar baten en lasten werd overgenomen door de staat en formeel een eind kwam aan het octrooi. In de volksmond stonden de initialen toen al jaren bekend als "Vergaan Onder Corruptie" [Me5].
Mosselaak
Een Zeeuwse lemsteraak. Niet in De Lemmer gebouwd, dus eigenlijk een lemmeraak.
Mosselenkrabbers Op de Zuiderzee werd mosselzaad geoogst om op Zeeuwse percelen tot wasdom te komen. De schepen werden mosselenkrabbers genoemd.
De mosselenkrabbers uit Yerseke (YE), Bruinisse (BRU), Clinge (CLN), Philippine (PI), Krabbendlke (KB) en Zierikzee (ZZ) waren van pasen tot pinksteren druk bezig met het opvissen van mosselenzaad. Voor dit broed trokken zij naar het gebied tussen Medemblik en Piaam waar veel natuurlijke mosselbanken lagen. Ztj visten ook op de Gammels, de Kreupel, het Enkhuizerzand en in het westelijk deel van het Wagenpad. Met het verzamelde zaad zeilden zij weer terug naar hun thuishavens. Daar werd het in afgebakende percelen weer uitgezet. Later werden de schepen in groepen van twaalf door
een sleepboot getrokken. In 1909 verschenen er meer dan tachtig schepen, meest hoogaarsen, maar ook hengsten en lemmerjachten. Aan de lange staaldraad waarmee gesleept werd, waren zes kousen gesplitst op afstanden; aan elke kous maakten twee schepen vast. Het verzamelen van de jonge
mosselen leek eenvoudig maar het gebeurde vaak dat de diepgeladen schepen niet meer vlot kwamen wanneer de wind plotseling naar het oosten liep en het waterpeil daalde. Er stond dan niets anders op om de lading weer over boord te zetten. Bovendien moest het broed met warm weer met witte zeilen worden afgedekt om de lading koel te houden. Wanneer alles naar wens ging werd 's woensdags op zaad gevist en werden de jonge mosselen voor de zondag weer op de Zeeuwse percelen uitgezaaid.
Bron: Oude Zuiderzee verhalen door Wim Kuyper, Spiegel der Zeilvaart, 4 mei 1981.
Mosterdpot
Naast een met mosterd gevulde pot wordt de benaming ook anders gebruikt:
Een houten grondplaat met een uitholling waarin de voet van een laadboom (spier) van een twee- of driepotige bok kon worden gezet. Elke poot stond in zijn eigen mosterdpot en was d.m.v. talies aan ogen in het dek verankerd om verschuiven te voorkomen. Om de bok verticaal te fixeren werden aan het kruis bovenin voor en achter hoorntouwen bevestigd die met talies strak werden gezet. Op de tekening ontbreken hoorntouwen en wordt slechts één talie gebruikt om de bok overeind te zetten en te houden. Zo'n hijswerktuig is reeds lang verleden tijd. In de visserij bestaat de mosterdpot nog steeds, maar heeft een andere betekenis. Het is een aan dek verankerde behuizing met twee naast elkaar liggende schijven die dienen om de vislijnen van het trawlnet te geleiden, ook wel koningsrol. Verder wordt een op een schraag gemonteerde horizontale rol als ondersteuning bij het verwerken van lange planken ook mosterdpot genoemd.
Mot
Fries binnenvaart- /kustvaartschip. Maar ook de benaming voor een touwleuver, zie fok.
Motor
Gemeenzaam en ingeburgerde benaming voor een gemotoriseerd binnenschip dat niet anders te typeren is. Luxe motor en Franse motor zijn wel tot type verheven, maar andere gemotoriseerde schepen niet. Men benoemde het schip dan gewoon als motorschip, motorschuit, of nog korter motor, of naar toepassing: zandmotor, beurtmotor, tankmotor, of noem maar op... De aanduiding is terug te voeren naar de overgang van zeil- naar motorvaart. Voor schepen met ingebouwde motor werden in die tijd dubbele doorvaarttarieven berekend omdat waterschappen er terecht vanuit gingen dat hogere vaarsnelheden oevers en kunstwerken zouden beschadigen. Op sommige wateren gold zelfs een vaarverbod voor motorschepen. Voor herkenning moest het woord "motor" op het boeisel staan. Door dit informeel taalgebruik van "motor" is er in de meervoudsvorm (pluralis) onderscheid ontstaan tussen motors als vervoermiddel en motoren als aandrijfmechanisme. Zoals gebruikelijk in onze oh zo lastige Nederlandse taal is dit geen vaste regel want hoewel de motorschepen in meervoudsvorm inderdaad motors worden genoemd, is die "regel" bij de wegmotor (motorfiets), ver te zoeken. Daar gebruikt men (verslaggeving TT Assen) juist WEL de meervoudsvorm "motoren".
Zie ook sponsors -sponsoren - motors - motoren bij Taalunie.
Verwant: opduwer.
Motorboot Wat verstond de Maritieme Encyclopedie [1970] onder een motorboot en een motorzeiljacht? Het is aardig om te lezen hoe men daar toen over dacht:
Motorboot, algemene benaming voor een open motorvaartuig.
In de watersport verzamelnaam voor alle sportvaartuigen die uitsluitend worden voortgestuwd door een motor. Zij kunnen als volgt worden onderscheiden.
a. Open boten (zonder kajuitaccommodatie). De autoboot heeft een midscheeps ingebouwde motor. De runaboot heeft een of meer buitenboordmotoren aan de spiegel; de snelle typen noemt men ook wel speedboot. Soms is er over de kuip een afneembaar of wegschuifbaar dakje aangebracht, de hardtop. Daarnaast zijn er andere typen open motorboten voor allerlei andere doeleinden, zoals de bijboot (bij een motor- of zeiljacht), visboot (vaak met ingebouwde bun), pontonachtige typen voor het spelevaren bij mooi weer, enz.
b. Dagkruisers, motorboten met een verhoogd voordek, waaronder enige kajuitaccommodatie is aangebracht (meestal twee kooien), en met een grote open kuip.
c. Motorkruisers, middelgrote motorboten met een kajuitopbouwen vaak daarachter nog een kuip.
d. Motorjachten, motorboten met kajuitopbouw die door hun grootte of door de vorm van romp en opbouw zeewaardig zijn en waarvan het uiterlijk een duidelijke jacht-allure vertoont.
Motorzeiljacht, ook "fifty-fifty" genoemd, een sportvaartuig, zodanig ontworpen dat het zowel door een motor als door zeilen goed voortgestuwd kan worden. Om een goed motorzeiljacht te maken, moeten zowel van het motorjacht als van het zeiljacht bepaalde eigenschappen worden opgeofferd. Daarbij kan de nadruk zowel op de motorbooteigenschappen liggen als op de zeileigenschappen. Men gebruikt dan wel eens aanduidingen als 60/40 (meer motorboot ten koste van de zeiljachtkwaliteit) of 40/60 (meer zeilboot ten koste van de vaareigenschappen bij motorgebruik). De aanduiding fifty/fifty of 50/50 is minder juist, omdat een goed ontworpen motorzeiljacht méér dan de helft van de goede eigenschappen zowel van het motorjacht als van het zeiljacht in zich kan verenigen. De aanduiding 70/70 zou vaak een juister beeld geven.
Verwant: pleziervaart, watersport en manoeuvreren met kleine stoomvaartuigen uit 1905.
Motorfundatie Een groot gedeelte van motorlawaai en trillingen kan voorkomen worden door een goede fundatie. De fundatie (b.v. kokerbalken) moet van voldoende lengte en stijfheid zijn en dient zowel in langs- als dwarsscheepse richting één geheel met het casco te vormen, waarbij het fundatiegewicht minimaal vijf maal het motorgewicht incl keerkoppeling moet hebben. Gelukkig kunnen we voor de berekening daarvan het deplacement per meter, het gewicht van het casco zonder motor, meetellen.
Een voorbeeld:
Motor  incl. keerkoppeling weegt 300kg.
Het ideale gewicht voor een fundatie is dus 5 x 300 kg = 1500 kg.
Een voorbeeldschip van 10 meter lang met een gewicht van 10 ton geeft per meter lengte al een fundatiegewicht van 10.000 kg : 10 = 1000 kg.
Rekenkundig zou de balkfundatie dan een lengte van 1500 : 1000 = 1,5 meter moeten hebben.
Motorlawaai Een moeilijk te beteugelen fenomeen. Het geluid dat ons bereikt bestaat n.l. uit luchtgeluid en trillings- of constructiegeluid. Het trillingsgeluid is over het algemeen de grootste boosdoener. Als de motor flexibel is opgesteld, zie motorsteun, zal het trillingsgeluid beduidend minder zijn dan bij een starre opstelling. Bij een te lichte of starre motorfundatie is de machinekamer (in feite het hele schip) één grote resonantiekast voor het trillingsgeluid. Uiteraard maakt de motor zelf ook geluid, waarvan veel wordt veroorzaakt door het luchtfilter. Een luchtdichte kast zou ideaal zijn, maar de motor heeft nu eenmaal lucht nodig, veel lucht zelfs. Toch kan best een niet te krappe geïsoleerde omkasting gemaakt worden, mits gezorgd wordt voor voldoende luchttoevoer. Natuurlijk zal op die plek geluidslekkage ontstaan, maar dat is niet te vermijden. Bekleed de omkasting (kist) aan de binnenzijde met een goede kwaliteit geluiddempende plaat van een type, dat liefst ook ontdreunende eigenschappen heeft. Vervang het standaard luchtfilter door een z.g.n. cycloonfilter, verkrijgbaar bij bedrijven voor landbouwmechanisatie. Het is een filter dat veel toegepast wordt bij landbouwmachines, daar niet zo zeer vanwege het mindere geluid, maar vooral vanwege de enorme stofverwerkende capaciteit. Daarnaast kunnen schroefas (trilling door verkeerde lagerafstanden) en scheepsschroef ook een bron van herrie zijn. Te overwegen valt ter plekke het vlak te bekleden met speciale ontdreuningsplaten of te behandelen met een ontdreuningscompound. Meer informatie over geluidsisolatie aan boord is te vinden bij de akoestiekwinkel. Verwant: motorfundatie hierboven.
Motorolie Kijk voor SAE classificatie bij viscositeit en verder bij aanschaf en winterklaar maken.
Motorpakschuit
De motorpakschuit was een handzaam gemotoriseerd vrachtscheepje, meestal als beurtscheepje uit het begin van de 20e eeuw.
Motorsteun
Bij een flexibele motoropstelling geven goede motorsteunen (trillingdempers), een bijdrage aan het terugdringen van motorlawaai. De beste isolatie geven zachte trillingdempers in combinatie met een stuwdruklager. Zo'n druklager is noodzakelijk omdat zachte rubbers geen stuwdruk kunnen hebben. Ze worden scheef gedrukt en verliezen hun verende capaciteit. Het druklager zorgt ervoor dat de voorwaartse kracht op het schip wordt overgebracht en niet op de motor. Het nadeel is dat de opstelling zuiver in lijn moet staan en dat de dempers door de vakman zeer zorgvuldig berekend moeten worden. Wordt echter tussen stuwdruklager en keerkoppeling een homokinetische koppeling toegepast dan is uitlijning niet meer nodig, de motor kan vrij bewegen. Wel moet worden gelet op flexibele verbindingen aan de motor zoals slangen en uitlaat. Als motor- en trillingslawaai niet zo van belang zijn kan mede uit financiële overweging gekozen worden voor hardere trillingdempers van een type dat ook stuwdruk kan verwerken. Verwant: motorfundatie.
Homokinetische motoropstelling met in corresponderende kleuren:
schroefas
klemnaaf
stuwdruklager
homokineetkoppeling
adapterflens (soms tussenflens of boordenknoop)
motorsteun/trillingdemper
Motorstoring Zie de aparte pagina dieseltechniek als wegwijzer bij het opsporen van motorstoringen. Mogelijke oorzaken zijn in tabelvorm opgenomen. Een omschrijving van de storing met daarnaast de hoofdoorzaak. De hoofdoorzaak weer uitgesplitst naar nadere omschrijvingen.
MPPT
Een MPPT (Maximum Power Point Tracking) microprocessor gestuurde laadregelaar zal het vermogen van een zonnepaneel zo efficient mogelijk benutten. Zo'n solar controller biedt het meeste voordeel bij een groot verschil tussen zonnepaneel- en accuspanning (voltage). Een vrijwel lege accu zal met een traditionele regelaar bij lange na niet het volle paneelvermogen krijgen. Ook bij bewolking en steeds wisselende lichtintensiteit zal het rendement met een "gewone" regelaar beneden peil zijn. Een MPPT charger "kijkt en vergelijkt" de uitgang (en temperatuur) van panelen en accuspanning. Dan wordt bepaald wat het hoogste vermogen is als uitgangspunt voor de stroom naar de accu. Moderne MPPT's zijn 92-97% efficiënt in deze omzetting. Hierdoor kan in de zomer in onze omgeving een winst van 10-15% behaald worden. De leveranciersclaim van 30% meer rendement zou ik met een korreltje zout nemen.
Meer over deze laadcontroller in een PDF van Victron.
MS en SS MS is de gebruikelijke duiding voor een motorschip. Het wordt geschreven en uitgesproken als (voorbeeldnaam)  Het Ms Rotterdam, maar ook wel als De Ms Rotterdam. Hetzelfde geldt voor SS (stoomschip). Denk aan het voormalige vlaggenschip SS Rotterdam van de Holland-Amerika lijn dat nu permanent in Rotterdam ligt. Bij de marine kennen we nog de toevoeging Zr (zijner majesteits) en Hr (harer majesteits)
Mui Een groot deel van de Noordzeekust is opgebouwd uit zandbanken. De ruimten tussen de zandbanken evenwijdig aan de kust worden zwinnen genoemd. De ruimten tussen de banken loodrecht op de kust zijn muien. Vooral bij afgaand water of bij hoge golfslag kunnen deze muien levensgevaarlijke situaties opleveren. Het water dat uit de zwinnen wil zal via de muien wegstromen. Hierdoor ontstaan diepe geulen die haaks op de kust staan en waar het water een hoge stroomsnelheid heeft. Ze zijn levensgevaarlijk voor niet ervaren zwemmers en pootjebaders die vaak door de diepte en/of de kracht van de stroming worden verrast. De stroming is te krachtig om tegenin te zwemmen. Wie dat toch probeert loopt grote kans vermoeid te raken en te verdrinken. De remedie is je rustig mee te laten voeren totdat het minder wordt en dan schuin weg te zwemmen om over de zandbanken terug te zwemmen. Een ervaren zwemmer kan ook proberen zich eerder te bevrijden door evenwijdig aan het strand te gaan zwemmen tot een plek waar de branding als een schuimmassa breekt. Dat is een zandbank.
Muizing Een muizing of muis is een verdikking aan touw, stag of kabelaring. De peervormige muizing dient als stopper om het verschuiven van stroppen en seizings te voorkomen. In de visserij de benaming voor de merken op de reep (het dikke touw dat de netten geleidt), waaraan de seizings, joonen of breels worden geslagen. De benaming wordt ook gebruikt voor een sjorring om de bek van een haak sterker te maken en/of te beletten dat het aangepikte voorwerp, b.v. een takel, uit de haak schiet.

zware muizing aan een haak
Mutte
De Mutte, ook wel Duitse mot, pogge of muttetjalk genoemd was een Duits vrachtbootje met paviljoen. De mutte werd reeds in de 18e eeuw vermeld en voer hoofdzakelijk op de Eems. Kleine typen van 15 tot 30 ton werden in Oostfriese en Oldenburgse veengebieden gebruikt, grotere vervoerden lading naar de Weser en de Elbe. Zij werden vooral in Oostfriesland en Oldenburg gebouwd.

 

  A     B     C     D     E     F     G     H     I     J     K     L     M     N     O     P     Q     R     S     T     U     V     W     X     Y     Z  

Heel graag op- of aanmerkingen
.

Op alle materiaal (layout, tekst en afbeeldingen) rust het auteursrecht van schipper Cees e.a.
Overname van artikelen of delen daarvan is slechts geoorloofd na schriftelijke toestemming.

Mocht je ondanks alle in acht genomen zorgvuldigheid menen rechten te kunnen ontlenen
aan in deze pagina gebruikt materiaal, laat de schipper dat dan zo spoedig mogelijk weten.

verantwoording