kennisbank voor pleziervaart
         en scheepvaarthistorie
 
 

Hé, dat wist ik niet...
  Vaartips.nl (1998) is minder geschikt voor smartphones.

Tips en wetenswaardigheden
Gebruik Ctrl-F (Find) voor een zoek op deze pagina.

  A     B     C     D     E     F     G     H     I     J     K     L     M     N     O     P     Q     R     S     T     U     V     W     X     Y     Z  

J

Jacht In de pleziervaart wordt voor motorboot al gauw het woord "jacht" gebruikt met de bedoeling daar een fraai schip mee aan te duiden. Scheepsbouwers in het hogere segment van de markt noemen hun aanbod zelfs "yachts". Denk aan Yachtvision, het RTL4 programma dat steeds peperdure en vooral snelle boten als één groot reclameblok liet zien en daarbij vergat te melden dat voor snelle boten een vaarbewijs nodig is. In 2013 werd het programma omgedoopt tot VaarTV dat het niet langer dan twee jaar heeft uitgehouden. Het ondeskundig commentaar was tenenkrommend en wellicht haakten sponsors daarom af.
Het woord jacht komt uit de zeiltijd waar de benaming gebruikt werd als de zefstandige vorm van jagen. Het was de 16e eeuwse benaming voor kleine snelle oorlogsschepen en afgeleid van het "jagen" of "jacht maken" op een ander schip. In diezelfde tijd werd jacht echter ook gebruikt als duiding voor elk klein zeegaand schip (80 tot 100 ton) en vanaf de 17e eeuw ook voor het op binnenwater "snel" vervoer van personen. In Vlaanderen kende men de jachtschuit voor beurtvaart en passagiers. De schuiten voerden een bezaantuig en zeilden daardoor sneller en hoger aan de wind dan de sprietgetuigde exemplaren.
Rotterdam, Oostvoorne en Den Briel kenden ondieptes waar schepen in afwachting voor vloed voor anker gingen of vast liepen alvorens binnen te lopen. Er waren dan postjagten die langzij kwamen om brieven van reders te overhandigen en/of hulp te bieden bij het verder uitbrengen van het anker waardoor het schip met genoeg water onder de kiel zich vlot kon trekken. Postjagten werden ook gebruikt om een "loosman" over te zetten.

"De loots Boot geeft een Loosman over aan een Fluitschip" Uitsnede van een prent van Joost van Geel [1631 - 1698]

Daarnaast kennen we ook samenstellingen als binnenjagt, stadsjacht, roeijacht, trekjagt, speeljagt, paviljoenjacht, tentjacht, schokkerjacht, hoogaarsjacht enz. Toen in het midden van de 19e eeuw scherpe zeiljachten voor het varen op ondiepe wateren voorzien werden van een lichtbaar middenzwaard ontstond zelfs de naam middenzwaardjacht. In 1914 noemde Jac van Ginneken een jacht "een vaartuig voor vooral uitspanningstochten". De Maritieme Encyclopedie van 1972 heeft het over: "Motorboten met kajuitopbouw die door hun grootte of door de vorm van romp en opbouw zeewaardig zijn en waarvan het uiterlijk een duidelijke jacht-allure vertoont". We kennen tegenwoordig ook de verzamelnaam "ronde en platbodemjachten" afgeleid van de oud-Nederlandse typen vissers- en vrachtschepen die met ronde kim werden gebouwd, zoals boeier, jol, lemsteraak, tjalk en schepen met een hoekige kim en platte bodem. De aanduiding "jacht" is dus vogelvrij en naar eigen goeddunken te gebruiken.


 Dit type tjalkje in Amsterdam heet volgens Konijnenburg (deel III, p 31-32) een "Noord-Hollands jacht".
Jackstay Stang aan de bovenkant van de ra, waaraan het zeil met rabanden wordt opgebonden en tevens dient als handreling voor de bemanning bij het bergen of reven van de zeilen. Aan de jackstay zijn meestal grommers (touwlussen) bevestigd waardoor de matrozen hun onderarm kunnen steken zodat beide handen vrij zijn om te werken. De lussen worden handpaarden genoemd.
Jackstay wordt ook gebruikt als benaming van een lijn van de wal naar het schip of tussen twee schepen waarlangs goederen of personen getransporteerd kunnen worden. Zie wipper en wire chute.
Verwant: paard, grommer en uitenteren.
Jacob van Lennep
Jacob van Lennep [1802 - 1868] was een Nederlands schrijver, taalkundige en politicus. Naast romans publiceerde hij in 1865 het "Zeemans-woordeboek" dat behoorlijk houvast geeft bij oude scheepvaarttermen. Het lijkt grotendeels gebaseerd op eerdere publicaties [17e eeuw] van Winschooten en Witsen. Duidelijk is dat niet en belangrijk evenmin. In die tijd deed men nog niet aan bronvermelding.
Jacobsstaf
Graadstok of graadboog. Zeer oude manier [15e eeuw] van plaatsbepaling met de zon vooraan. Reeds bij de eerste verre zeereizen kenden navigators het verband tussen de hoogte van de zon op het midden van de dag - of de poolsterhoogte 's nachts - en de geografische breedte waarop het schip zich bevond. Nadat goede mechanische tijdmeters waren uitgevonden, kon men ook de geografische lengte bepalen door (gecombineerd met een tijdaflezing) de hoogte van een hemellicht in het oosten of westen te meten. De Jacobsstaf is een eerder instrument dat bestaat uit een lange regel van vierkante doorsnee, voorzien van een schaalverdeling voor ieder van de drie, later vier dwarslatten van verschillende lengte, die over de regel schuiven. In de praktijk gebruikte men slechts één dwarslat voor het uitvoeren van een hoekmeting van resp. minder dan 30°, 60° of  90º. De waarnemer houdt de staf met het uiteinde tegen het oog en verschuift de dwarslat tot de onderkant ervan samenvalt met de horizon, de bovenkant met het gepeilde hemellichaam. De gemeten hoek wordt aangeduid op de schaal op het snijpunt van staf en dwarslat. Grote hoogten waren moeilijk te meten, omdat men hemellichaam en kim niet tegelijk scherp kon zien. Hoewel de methode reeds in 1594 werd vervangen door waarnemingen met de zon in de rug (daviskwadrant), bleef de jacobsstaf in gebruik tot het begin van de 19e eeuw. Zie ook sterrenschieten.
Naamsverwant: jacobsladder.
Jagen
Het voorttrekken van schepen (trekschuiten) aan een lange lijn langs de vaart over het jaagpad. Zie het uitgebreide verhaal onder schippejaag'n.
Verwant: verhalen.
Jarvislier Een zeer slimme handgedreven braslier (volgens het ontwerp van de Schotse kapitein J. C. B. Jarvis), waarmee de onder- en beide marsbrassen van een mast gezamenlijk worden bediend. Hiertoe brengt het met twee zwengels bewogen drijfwerk van kamraderen drie windassen met elk twee gegroefde konische trommels in beweging. De verhouding van trommeldiameters is zodanig dat de onderra's verder worden aangebrast dan de marsera's, hetgeen een betere stand van de zeilen geeft en dat de opgewonden lijbrassen steeds meer gespannen zijn dan de gelijktijdig aflopende loefbrassen, zodat enerzijds vrijwel geen loos ontstaat, doch anderzijds de loefbrassen het aanbrassen niet hinderen. Bij het scherp aanbrassen zal de trommeldiameter het kleinst, en daardoor de vertraging en uitgeoefende kracht het grootst zijn. Het systeem werkte sterk arbeids- en mankrachtbesparend. Het kende vooral succes op het einde van de 19e eeuw, toen deze lieren werden geplaatst op de "P-schepen" van rederij Ferdinand Laeisz in Hamburg. Het waren de legendarische vrachtzeilschepen als Preussen, Padua, Pamir, en Passat. Ze vervoerden salpeter uit Chili en tarwe uit Australië en Noordwest-Amerika. Momenteel wordt de Jarvislier nog gebruikt op o.a. de clipper Stad Amsterdam. Bij de tekening uit Spiegel der Zeilvaart 1984: links gevierde braslijn aan loef, rechts opgwonden bras aan lijzijde. Bron: o.m. Maritieme Encyclopedie.
Jiggen Jiggen is een veel gebruikte methode om pijlinkvis te vangen. De "squidjigger" gaat erop uit in de nachtelijk uren. Eenmaal op locatie laat men een lange lijn met zijlijnen voorzien van aas zakken. Met behulp van fel in het water schijnend licht lokt dit de pijlinktvis naar boven die het aas ziet en toehapt. Deze manier van visvangst is zeer winstgevend en bovendien selectief. Er is geen sprake van bijvangsten. Bron: visenseizoen.
Verwant: flyshooter, pulsvisserij, snurrevaad.
Joggelen Vroeger bij geklonken schepen een bewerking van de rand van een scheepsplaat waarbij een doorzetting ontstaat om een overlap te vormen onder of boven een andere plaat, zodat deze met klinknagels kan worden verbonden, waarbij aan één zijde, de malkant, glad werk ontstaat. Als regel gaf deze methode zeer deugdelijk klinkwerk. Een nadeel was dat het systeem niet op dikke huidplaten kon worden toegepast en moeilijkheden kon opleveren bij reparatie in havens waar geen joggelmachines waren. Klik hier voor een beschrijving van andere klinkmethoden.
Jol
De jol is een kleine open roeiboot met een bolrond toelopende boeg en een plat achterschip, waarmee ook gezeild kan worden. In ijzeren of stalen uitvoering doorgaans voor en achter voorzien van luchtkamers waardoor de jol onzinkbaar is met vaak aan de achterzijde een uitsparing, het "scheegat", of een derde dol, om de jol wrikkend voort te bewegen. Maar ook een buikig vissersscheepje met lange ondiepe kiel zonder zwaarden, de Staverse jol en sinds 1935 een rondspant overnaads sportzeilbootje, de Akkrumer jol.
Jolgetuigd Als een boot alleen een grootzeil voert en geen fok of kluiver spreekt men van jol- of catgetuigd. Over het algemeen zal de mast ver naar voren staan met een lange giek zodat een relatief groot zeil gevoerd kan worden. De benaming komt van de jol, het wijdverbreide gebruiks- en vissersbootje dat meestal met één zeil was uitgevoerd.
 
Jolleman De jolleman was een roeier die passagiers en bemanningsleden tussen wal en op de rede liggend schip vervoerde. Meestal in een jol. Het beroep bestond nog tot in de twintigste eeuw. Verwant: roeiers.
 

Foto rond 1905. Een passagier wordt overgezet. Collectie Stadsarchief Amsterdam.
Jollenbroek Een waterdichte zeilbroek tot de oksels, als waadbroek en laarzen inéén ook wel door vissers gebruikt.
Jolly Roger
Piratenvlag, boekaniersvlag, bloedvlag. Oorspronkelijk was de aanvalsvlag effen wit, rood of zwart. Wit betekende een achtervolging, waarbij men zich nog over kon geven. Rood, de bloedvlag (soms met zwaard), gaf aan dat iedereen bij weerstand gedood werd en is tevens - waarschijnlijk - de naamgever, want het zou een verbastering zijn van Le Joli Rouge (mooi rood). De verbastering zou te verklaren zijn doordat de duivel als bijnaam Old Roger had. Bij een zwarte vlag was er soms nog tijd voor overgave, maar werd ook vaak direct aangevallen. Een zwarte vlag kon ook goed nieuws betekenen voor gevangenen, die dan kans hadden om bevrijd te worden. Vanaf het eind van de 17e eeuw kwam de zwarte vlag met wit doodshoofd en gekruiste beenderen in zwang. Het is de bacalou (kwade geest) uit de Haïtiaanse voodoocultuur welke - als vlag - geïntroduceerd zou zijn door captain William Kidd. Deze Jolly Roger werd door de Hollandse zeevaarders Vrolijke Rogier genoemd. In gevechten werd soms getracht de tegenstander te beinvloeden met het vooruitzicht dat zijn leven zou worden gespaard bij overgave. Dit genade of lijfsbehoud schenken heette kwartier geven. Een weigering werd aangegeven door geen kwartier en betekende na overgave onherroepelijk voetspoelen. Overboord (over de muur) werpen en laten verdrinken. Het tegenovergestelde, het smeken om genade heette kwartier roepen [Me4, NW]. Verwant: boekanier en bloedvlag.
"Ik hou een oogje in het zeil" sprak de kaperkapitein en bond zijn ooglap voor.
Jongen

 
Jongen was de laagste rang bij de marine. Hij kwam nog onder de halfwas of loop, de half- of lichtmatroos. Op de jongens was altijd wat te vitten. Altijd een grauw of een snauw, nooit een woord van waardering. Zolang je geen volmatroos was had je alleen maar plichten en geen rechten. Je werd voor de rotste klusjes ingezet: zo werd je immers zeeman. Lichtmatrozen (dekjongens, bakzeuntjes) en hutjongens mochten niet roken en zeker niet met de ouderen meepraten. Ze moesten altijd klaar staan als er iets werd gecommandeerd, zelfs als ze wacht-ter-kooi (slapen, vrije tijd) hadden. In het laatste kwart van de negentiende eeuw waren er nog wervingsacties voor jongens vanaf  13½ jaar.
Joon
Een joon is eigenlijk een grote dobber en dient als markeerpunt in het water. Hij bestaat uit een lange stok met aan de ene kant een drijver met daaronder een gewicht en aan de andere kant een vlaggetje. Verbonden met een reddingboei vergemakkelijkt een joon b.v. het terugvinden van een drenkeling bij man over boord. In dat geval zal het man over boord vlaggetje gebruikt kunnen worden. Bij het zien daarvan zullen andere schepen hulp moeten bieden. Joonen worden ook gebruikt als drijvers van de "muur des doods" bij de drijfnetvisserij en het staand net op het IJsselmeer. De markeringsdrijvers tussendoor worden breels genoemd.
Journaal Dagboek met reisaantekeningen (zeemansgebed), scheepsjournaal of logboek. Alle bijzonderheden van een reis worden daarin in kort bestek bijgehouden, maar op grote schepen ook b.v. het machinejournaal, het meteojournaal, het kompasjournaal etc. Zie het vroegere gebruik van een uurbord of wachtlei. Verder kent men ook de benaming "Livret", zeg maar onderhoudsboekje, waarin de specifieke eigenschappen van het schip en de historie van uitgevoerde reparaties wordt bijgehouden. Als pleziervaarder kan je een gratis toepassing van ons forumlid Klaas downloaden om al je scheepsgegevens bij te houden. Het bestaat uit het downloaden van  logboekmanual 4.0, van waaruit het eigenlijke logboek geladen wordt. Deze handige toepassing kent een onderhoudmodule, reismodule, kostenmodule en cheklistmodule. Als leidraad is een "MS Voorbeeld" schip geladen.
Jufferblok

Een jufferblok komt nooit alléén, maar in paren. Twee joffers tezamen, vormen verbonden door een talreep een slimme manier om het rekkende touwwerk van het staand want te spannen. Later ging men over op een poptalie en tegenwoordig wordt een spanschroef of stagspanner gebruikt. Een juffer- of stagblok is een plat rond blok van hardhout zonder schijven met drie ogen (gaten) met onder elk oog een neut (groef), waardoor de talreep naar het corresponderen oog van de andere juffer geschoten wordt. De Middeleeuwse wantjuffer was niet rond, maar had een druppelvorm. Van boven smal van onder breed. Naar gelang de toepassing waren er ook puttingjuffers, stagjuffers (alleen maar gleuven) en spinnejuffers (tot wel zeven gaten). Het eenvoudigste blok met één gat wordt (waarom?) Romeinse juffer of soms doodshoofd genoemd. Over de oorsprong van de naam juffer is weinig bekend. Winschooten schrijft in 1681 dat ze "dog dienen meest voor de pronk, dat juffers gewoonte is". Merkwaardig, want jufferblokken waren niet bepaald om te pronken, maar pure noodzaak. De Franse benaming cap de mouton (schaapskop) en het Engelse deadeye (komt voornoemd doodshoofd daarvandaan?) geven ook al geen houvast. Het Duitse jungfer daarentegen is weer wel een juffer en wordt zelfs als benaming voor een heiblok gebruikt.
Het raadsel van de woordherkomst (etymologie) wordt nog groter als je bedenkt dat juffer ook een kabbeling of stroomrafeling is die tijdens ebstroom bij ondiepten kan ontstaan, maar ook de benaming voor Amsterdamse grachtenhuizen met hals- , trap- of puntgevel en nu nog de duiding voor daksporen (oplangen) en ronde palen. Wat hadden onze voorouders toch met die jonge- of ongetrouwde dames?
Juilen Juilen is een onomatopee (klanknabootsing) die het huilen, gieren en tekeergaan van de stormwind aanduidt.[TvhW]
Jumboizing Jumboizing is een term uit de scheepsbouw, of liever gezegd scheepsreparatie. Het is het verlengen van schepen door het tussenvoegen van een nieuw stuk, of het vervangen van een afgekeurd midscheeps gedeelte. Met de schaalvergroting in de binnenvaart zijn nogal wat schepen op deze wijze verlengd. Het is zelfs mogelijk om het schip tevens breder en/of hoger te maken. Men spreekt dan over twee- en driedimensionale jumboizing, in het laatste geval TDE-systeem genoemd. (Three Dimensional Enlargement).
Jurrie Buiten een jongensnaam is het een (marine?)aanduiding voor noodvoorzieningen aan boord. Jurriemast, jurrietuig, vroeger jenevertuig [1856 VL].
Jutter Een jutter is iemand die zich op de kust aangespoelde materiaal toeeigent, of anders gezegd: iemand die aangespoelde voorwerpen meeneemt zonder daarvoor toestemming te hebben van de overheid. Meer bekend als strandjutter. Op de Waddeneilanden wordt enthousiast gejut. Zie hier een prachtige foto van een strandjutter op Terschelling.


Foto Cees van der Meulen

Jijn Jijn of gijn is een zwaar dik touw [N&Z}, maar ook de benaming voor een zwaar takelgestel, bestaande uit twee blokken die samen vijf of meer schijven hebben, waardoor een lijn (loper) is geschoren. Dus een twee- en een drieschijfsblok (vijfschijfs- of halfjijn) of twee drieschijfsblokken (zesschijfsjijn of heel jijn). Werd gebruikt voor het inzetten of lichten van masten en ander zwaar werk. Witsen noemt in 1671 een blok met drie schijven een geyn of jeyn, maar heeft het dan niet over een takelgestel.

 

  A     B     C     D     E     F     G     H     I     J     K     L     M     N     O     P     Q     R     S     T     U     V     W     X     Y     Z  

Heel graag op- of aanmerkingen.

Op alle materiaal (layout, tekst en afbeeldingen) rust het auteursrecht van schipper Cees e.a.
Overname van artikelen of delen daarvan is slechts geoorloofd na schriftelijke toestemming.

Mocht je ondanks alle in acht genomen zorgvuldigheid menen rechten te kunnen ontlenen
aan in deze pagina gebruikt materiaal, laat de schipper dat dan zo spoedig mogelijk weten.

verantwoording