kennisbank voor pleziervaart
         en scheepvaarthistorie
 
 

Hé, dat wist ik niet...
  Vaartips.nl (1998) is niet geschikt voor smartphones van 10 jaar later.
Tips en wetenswaardigheden
Gebruik Ctrl-F (Find) voor een zoek op deze pagina.
  A     B     C     D     E     F     G     H     I     J     K     L     M     N     O     P     Q     R     S     T     U     V     W     X     Y     Z  

D

Daalder Daalder of dekdop. Houten dekdelen werden op dekbalken geschroefd of met bouten op een stalen dek bevestigd. Het meest bekend zijn teakdekken, die tegenwoordig verlijmd worden. Voor de bevestiging werden gaten in de dekdelen geboord welke aan de bovenzijde breder waren om de bouten of schroeven verzonken door te laten. Niet te verwarren met soevereinen. Wanneer het dek gemonteerd was werden die bredere zinkopeningen opgevuld met een kopshouten prop, waarvan de nerf in dezelfde richting liep als de nerf van de dekdelen. Alleen met nauwkeurig kijken was er dan nog een cirkeltje te zien. Het schijfje noemde men een daalder naar de afmeting van dat muntstuk. Ze worden nog steeds gebruikt en zo genoemd om gaten door uitgevallen of loszittende noesten in planken van kwasthout bij vloerhoutdelen te vullen.
Dagmerk Zie tekens.
Dalvaart Een schip dat op stromend water met de stroom mee vaart doet aan dalvaart of daalvaart en dient bij een versmalling voorrang te krijgen op een schip dat tegenstroom vaart (bergvaart). Dus ook een groot schip in bergvaart moet wijken voor een klein schip in dalvaart, behalve in het RPR gebied waar altijd klein voor groot moet wijken. De benaming komt uit de Rijnvaart; stroomopwaarts naar de bergen, stroomafwaarts naar het dal. De schipper spreekt over "te berg" of "te daal". Het verval (verhang) van de Rijn van bron tot monding bedraagt 3000 meter. In Zwitserland 35 meter per kilometer, in Nederland slechts 8 centimeter per kilometer. Verwant: bergvaart, stevelen en vaarregels.
Dam, Pieter van Pieter van Dam (1621-1706) is de auteur van Beschryvinge van de Oostindische Compagnie. Hij was advocaat van de VOC en kreeg in 1693 van de Heren Zeventien de opdracht een handleiding en naslagwerk samen te stellen van de VOC vanaf het ontstaan tot dan toe. Van Dam is er in geslaagd een geschiedwerk te schrijven waarin het reilen en zeilen van de VOC uitgebreid wordt geschetst, gestaafd met vele bronverwijzingen. Op deze site is er gebruik van gemaakt. Zie ook het VOC-glossarium.
Damlooper
De damlooper was een op een tjalk gelijkend klein vrachtschip voor de binnenvaart, maar waagde zich ook aan kust- en Zuiderzeevaart en hoort thuis in de tijd van kat, kof en smak. De naam wordt voor het eerst genoemd in de Kroniek van Schagen uit 1516. Winschooten's Seeman verklaart de naam als volgt: "Een klein binnenlands of nog eigentlijker Noordhollands Vaartuig, dat bequaam is om over dijken en dammen en overtoomen overgehaald te werden".
Damketting
Ook wel mannetjesketting. Het is een ketting met ovale schalmen, die in het midden van een dwarsverstijving zijn voorzien. Dit soort ketting wordt door zijn grotere gewicht bij voorkeur als anker- of ankervoorloopketting gebruikt. Een bijkomend voordeel is dat een damketting minder snel kinkt dan een gewone ketting. Voordat men kon lassen werden kettingen gesmeed. Het ineensmeden van de bijna vloeibaar warmgestookte schakels, schalm voor schalm, was zeer arbeidsintensief. Dit vuurlassen was al aan het eind van de bronstijd bekend. De oudste ijzeren ketting die gevonden is stamt uit Irak en is zo'n 1000 jaar v Chr gemaakt. Toch is ankerketting in de loop der tijd door zijn grote gewicht in onbruik geraakt. Men hanteerde liever henneptouw, dat tot zeer lange ankerlijnen aaneengeknoopt werd. Pas in de 19e eeuw dwongen de de steeds groter wordende schepen tot hernieuwd gebruik van ankerketting en met de uitvinding van het elektrisch booglassen was de vervaardiging vanaf de 20e eeuw geen probleem meer. Verwant: ankeren, kaapstander, kettinglengte, nestenschijf, tuigketting.

Voor het uitleggen om inspectie van deze mannetjesketting mogelijk te maken waren heel wat mannetjes nodig.
Damwand
Een oeverbescherming (beschoeiing of revetering) van stalen profielplaten, meestal afgewerkt met een deksloof (afdekbalk), die niet door iedere pleziervaarder gewaardeerd wordt. Door de steeds weerkaatsende golven kan het bevaren van aldus beschermde kanalen een vervelende bezigheid worden. De stalen damwanden worden bovendien -met name in moderne marina's- steeds meer voorzien van een elektrische (kathodische) bescherming tegen corrosie. Als je stalen schip een vaste ligplaats heeft bij zo'n damwand zonder geleidend contact te maken zal onherroepelijk aan de walzijde rond de waterlijn putvorming ontstaan door zwerfstromen. Het schip wordt gezien als een vreemd element en zal langzaam wegvreten, een effect dat op zout water nog wordt verergerd. Het kan voorkomen worden door elektrisch contact te maken middels een spanningsvereffeningsdraad. Dat kan simpelweg door een verbinding tussen damwand en schip met een stroomdraadje. Denk b.v. aan een kant en klaar startkabeltje met klemmen. Neem gerust het meest goedkope spul dat eigenlijk de naam startkabel niet verdient.
Verwant: anode, putvorming, perkoenpaal.
Dauwspoelen Veel pleziervaarders kennen het verschijnsel. Door 's ochtends de dauwnatte dekken met een paar putsen water te spoelen zijn ze sneller schoon en droog. Henk Houwen sprak een schippersdochter die vertelde dat ze vroeger als kind altijd moest "dauwspoelen". Binnenvaarttaal geeft een andere reden.
Davit
Gebogen draagstang(en) met hijsinstallatie aan boord van schepen gebruikt voor het vieren of hijsen van sloep of volgboot. Voor het snel uitzetten van reddingssloepen bestaan verschillende constructies, die het mogelijk maken ze onder moeilijke omstandigheden met weinig inspanning veilig te water te brengen. Op passagiersschepen is dat vaak een klap- of tuimeldavit. Aan de achterzijde van het schip heet het "hekdavit", met daarin gehangen de "hekboot". De balk waartegen de sloep wordt vastgesjord heet "bargoen", of gewoon sjorbalk. De gebruikte sjorbanden heetten broekmatten. Bij schepen in de VOC tijd werd de sloep gestreken met behulp van de ra's. De naam "davit" werd ook wel gebruikt voor de gebogen lantaarnstandaard op de voorsteven. De oorsprong ligt waarschijnijk in het Hebreeuws waar gereedschappen en werktuigen wel vaker Bijbelse persoonsnamen kregen. De benaming davit, david, daviet, davier heeft kennelijk te maken met "gebogen", want de tandartshaak heet in het Frans nog steeds davit [literatuur: VL]. Verwant: barkas, jol en sloep.
Deadrise Ook de scheepvaart ontkomt niet aan Engelse termen. Deadrise. what else ;-) of op z'n Nederlands "vlaktilling" is de hoek van het vlak met de kielbalk bij de dwarsdoorsnede van een schip ter hoogte van het breedste spant. Hoe lager het deadrisegetal, hoe vlakker de bodem. En hoewel het inderdaad een hoek is, wordt de vlaktilling even vaak uitgedrukt als een verhoudingsgetal; namelijk als de toename van de hoogte (in meters) van het vlak van het grootspant boven de basis, per meter breedte vanuit hart-schip c.q. vanuit de knik van het vlak net naast hart-schip [AAdC].
Debiet De hoeveelheid water die in een bepaalde periode door een rivier, sluis of gemaal wordt gevoerd. Bij rivieren spreekt men van een afvoerdebiet. De laatste jaren actueel met de hogere neerslag in Europa en de problemen bij afvoer van b.v. de Maas. Ook de aanduiding voor de hoeveelheid water die een waterpomp per minuut of andere tijdsaanduiding kan verwerken.
Deining Met deining wordt de zeegang bedoeld, die blijft lopen na een storm. Deining kan ook ontstaan in de nabijheid van een storm. De golven zijn lang, rond en regelmatig, een uitgelezen manier om zeeziek te worden.
Deinzen Deinzen is achteruitgaan, meer in het bijzonder het achteruitgaan van een schip. Dit kan het achteruit dobberen door de wind, of het langzaam achteruitvaren op eigen kracht zijn. Ons hedendaagse terugdeinzen is dus een pleonasme. In Oudnederlands heette achteruitgaan overigens deizen en met deinzen bedoelde men het neerstorten van de golven in de branding [Witsen].
Dek
Het dek is de laag of vloer, die de holte van een schip of een gedeelte daarvan afsluit en tevens een belangrijk deel van het langsverband vormt. Het dek wordt gedragen door dekbalken die op hun beurt worden gedragen door een balkweger of binnenboord, die tegen de binnenzijde van de spanten is bevestigd, of zoals het "Woordenboek van Scheepsbouw" uit 1861 zegt "Een dek bestaat uit dekbalken, karveelhouten, halve balken, klamaaijen en zwalpen, te zamen de bedekking dragend , die doorboord is door verschillende openingen voor luiken, lantarens en trappen". Je loopt of staat aan dek, maar je ligt op het dek ('t is maar dat je het weet). De oude benaming voor een dekplank was sloef. Het dek zelf werd wel verdek genoemd, maar dat is volgens Pieter van Dam's "Beschryvinge van de Oostindische Compagnie" onjuist. "Het is de naam die sommige romanschrijvers en schoolmeesters, maar nimmer een zeeman aan het dek geven". Mannen van theorie en praktijk uit de 17e eeuw als Witsen en Winschooten gebruiken het echter herhaaldelijk. Winschooten spreekt zelfs van half-verdek. Egbert Buys schrijft in 1775 dat het woord dikwijls voor de ruimte of de verdieping zelf genomen wordt. De Maritieme Encyclopedie [1973] omschrijft verdek als "Een 17e en 18e eeuwse benaming voor het opperdek, het bovenste van voor naar achter doorlopende dek, ook wel bovenste overloop genoemd".
Op het plaatje de dekbenamingen van een Linieschip zoals ze heden ten dage op zeeschepen nog in gebruik zijn.
Dekkist Een dekkist is een praktische rommelkist aan dek. Door huidige scheepsmakelaars ook wel betiteld als bakskist. Dat klinkt net zo interessant als verdrenger, maar is onjuist. Een bakskist is geen dekkist. Het is de opbergplaats voor kommaliewant en wordt hooguit nog in open bootjes (sloepen en zeilboten) gebruikt.
Dekschuit
Dekschuiten zijn motorloze aakachtige schepen met stompe/platte voor- en achtersteven. Het dek ligt als een deksel op het schip. Het loopt over de volle lengte en breedte. Een gangboord ontbreekt.
Delf Oude benaming voor een vaart of gracht.
Demperplaat
Bij snel draaiende scheepsmotoren en gemariniseerde automotoren wordt tussen motor en keerkoppeling een demperplaat toegepast. Deze speciale plaat met veren of kunststof nokken is gemonteerd aan het vliegwiel en dient om torsietrillingen van de motor (vooral bij lage toerentallen) te dempen en de klap van het inschakelen van de keerkoppeling enigszins op te vangen. Als op lage toerentallen een ratelend geluid (dat er eerst niet was) en op hogere toerentallen een bonkend geluid ogenschijnlijk uit het koppelingshuis komt, wijst dit meestal op een versleten demperplaat en niet op een defecte keerkoppeling. Loszittende of gebroken veren veroorzaken het geluid. Volgens Ger Bex is het voor een geoefend oor vast te stellen of het een defecte demperplaat betreft of het "tandhameren" van een versleten keerkoppeling. Naarmate de koppeling warmer wordt zal het geluid veranderen. Bij een defecte demperplaat niet!
Demsel Benaming voor al het materiaal dat voor afdichting van lekkage gebruikt kan worden, houten proppen, breeuwtouw, kit e.d.
Denneboom Langsscheepse luikranden (luikhoofden) van een vrachtschip voor de binnenvaart heten denneboom. De gehele constructie van liggers (leggers) en luiken wordt wel kortweg den genoemd. Verwant: presenning.
Denning
Vlonder op de bodem van het schip, ook als buikdenning, buikdelling of buiting. De denning ligt op de bodemspanten die eertijds ook wel kattesporen (de naam wordt nog wel gebruikt) of kielzwynen werden genoemd (nr. 3 op het plaatje).
Deplacement Deplacement of op z'n Engels displacement is de duiding voor waterverplaatsing.
Deurkas De uitsparing of nis waar, bij geopende sluis, de sluisdeuren in verdwijnen. Verwant: taats. Zie ook waker of tijwachter op binnenvaarttaal.
Deutelen Deutelen of teutelen. Het keggen van spantnagels. Zie afteutelen.
Deviatie Ten gevolge van het aardmagnetisch veld wijst de kompasnaald niet naar het ware (geografische) Noorden maar naar het magnetische Noorden. De hoek tussen ware Noorden en magnetische Noorden noemt men variatie. Er zit beweging in. Jaarlijks verplaatst de magnetische pool zich zo'n vijf hoekminuten naar het Oosten, dus naar de richting van de ware Noordpool. Aan boord van ijzeren schepen ontstaat bovendien een scheepsmagnetisme, waardoor het kompas een extra afwijking krijgt. Deze extra afwijking noemt men deviatie, die ook nog eens beïnvloed kan worden door (staal)lading. De deviatie werd opgenomen in een stuurtafel, een tabel die bij koersbepaling werd gebruikt en door de kompassteller werd bijgehouden. Daar we dus drie verschillende richtingen Noord kennen zijn er ook drie soorten koersen:
1. Ware koers: de hoek tussen de richting van het ware Noorden en de koerslijn.
2. Magnetische koers: de hoek tussen de richting van het magnetische Noorden en de koerslijn.
3. Kompaskoers: de hoek tussen de richting van het kompas-Noorden en de koerslijn.
Dan is er ook nog het begrip waarbehouden koers, dat de hoek is tussen de richting van het ware Noorden en de richting waarin men zich in werkelijkheid over de zeebodem verplaatst. In verband met het wegzetten door stroom en /of wind behoeft de waarbehouden koers niet gelijk te zijn aan de ware koers.
Bij huidige GPS navigatie is dit allemaal niet meer nodig.
Verwant: loxodroom.
Dichtzet
De "dichtzet" is een manier van palingvissen, waar je als schipper mee te maken kan, of liever kon krijgen, want paling wordt nauwelijks nog gevangen.
Op sommige plaatsen (Friesland en Overijssel) werd vanaf eind juli tot eind september, met het oog op de palingtrek een watergang in zijn geheel met een schutnet afgesloten. Over het algemeen waren dit smallere en ondiepe wateren, die niet of weinig bevaren werden. Als er wel sprake was van scheepvaart kon het net alleen 's nachts gespannen zijn. Dat was ook niet zo'n probleem, want juist dan trekt de paling. Een dichtzet wordt door waarschuwingsborden aangegeven en de schipper kan door te blazen de visserman waarschuwen. Die kan met behulp van een lier het net laten zakken en weer optrekken.
Diepgang De Maritieme Encyclopedie omschrijft het als de verticale afstand van de waterlijn tot de onderkant van de kiel.
Vrachtschepen (zeeschepen) hebben op of nabij voor- en achtersteven en zowel aan stuurboord als aan bakboord een maatverdeling aangebracht, waarvan de diepgang kan worden afgelezen. De diepgangsmerken. De cijfers worden zo geplaatst dat de onderkant de diepgang aangeeft. Als maat gebruikte men op Nederlandse schepen meestal aan de ene zijde de decimeter en aan de andere zijde de Engelse voet in Romeinse of Arabische cijfers. De maatverdeling in voeten was in halve voeten en de metrieke verdeling in decimeters, waarbij alleen de even nummers zijn aangebracht. Romeinse cijfers zijn in onbruik geraakt omdat ze bij grote diepgang te veel plaats innemen.
Dieselbacterie De dieselbacterie is een vervelend organisme dat in dieseltanks kan voorkomen. Een bekende oorzaak en voedingsbodem is water in dieselolie. De afvalstoffen c.q. uitwerpselen van de bacterie zorgen voor een slijmerige smurrie die leidingen en filters kan verstoppen en agressief is voor handen en nagels. Gebruik bij schoonmaken van de tank altijd handschoenen! Het is dus zaak om de tank vrij van (condens) water te houden. De kans dat dit gebeurt is bij de huidige zwavelvrije diesel met biodieseltoevoeging erg groot en al helemaal bij een tank die contact maakt met de koude romp. Kort gezegd: zwavelvrije diesel + toegevoegde biobrandstof + condens = bacteriegroei in de tank en uiteindelijk in het gehele systeem. Zeker niet overwinteren met een niet afgevulde tank. Ook de goedbedoelde constructie van een brandstofaanzuigpijpje dat van bovenaf niet tot de bodem van de tank reikt kan mede oorzaak zijn. De gedachte daarachter is dat vuil en water onderin de tank blijven en zo niet bij de motor kunnen komen. Dat is waar, maar de dieselbacterie vindt het heerlijk. Je loopt de kans dat bij zware golfslag dit residu van vuil en water in één keer vermengd wordt met de schone brandstof en juist op dat ongelukkige moment voor motorstoring kan zorgen. Hetzelfde kan gebeuren bij direct wegvaren na het tanken. Ook dan is de brandstof lekker doorelkaar gehusseld. Een betere constructie is een aanzuigpunt in de bodem gecombineerd met een professioneel brandstoffilter/waterafscheider van b.v. Separ. Alle beetjes water en vuil worden direct uit de tank afgevoerd en in het filter afgevangen. Het water kan daar gemakkelijk worden afgetapt en bij regelmatige vervanging van het filterelement is er geen enkel probleem. Verder kan ook nog gedacht worden aan het product Acticide, een toevoeging die bacteriën bestrijdt of voorkomt. Uiteraard zijn ook andere merken biocodes op de markt. En last but not least kan overwogen worden om over te gaan op GTL diesel. Helaas tot op heden [2016] nog niet overal verkrijgbaar.
Verwant: biodiesel, zwavelvrije diesel, GTL diesel, NExBTL.

Een filter met dikke wolken bacteriën en /of hun uitwerpselen.
Een duidelijk teken dat het mis is met de brandstoftank.
Dieselgeur De geur van gemorste of gelekte dieselolie blijft ook na verwijdering heel lang hangen. Een redelijk tot goed werkende remedie is gemalen koffie. Strooi in een open bak een flink portie gemalen koffie. Na een aantal dagen zal de koffie de geur hebben opgenomen. Zonodig herhalen. Werkt ook voor andere nare geurtjes. Nagenoeg hetzelfde effect heeft azijn. Misschien een bak koffie en een bak azijn naast elkaar?
Dieseltechniek Zie de aparte pagina dieseltechniek als wegwijzer bij het opsporen van motorstoringen. Mogelijke oorzaken zijn in tabelvorm opgenomen. Een omschrijving van de storing met daarnaast de hoofdoorzaak. De hoofdoorzaak weer uitgesplitst naar nadere omschrijvingen.
Dik en dun water In schippersjargon spreekt men over dik- en dun water. Na een periode van blak (windstil) weer is het water van weinig bevaren vaarwegen en groot water "dun" of "zwart". Het water is tot rust gekomen en bevat weinig slibdeeltjes. Bij beginnend stormachtig weer zullen de golven hoger en onberekenbaarder zijn dan na langere tijd. Als de storm een tijdje doorstaat zijn zoveel slibdeeltjes van de bodem opgenomen dat het water "dik" of "wit" wordt. In feite wordt de viscositeit verhoogd en de hoogte van de golven zal bij gelijke windkracht afnemen. Een afgeleid gezegde heeft echter weinig met rust te maken. Wanneer een schipper veel vaart en lange dagen maakt, direct na het lossen weer gaat laden en zo maar door gaat, dan "vaart hij het water dun". Verder is het aardig om te weten dat op rivieren "zijkschuim" een gelijkmatig schuim is dat op het water drijft wanneer de vloed opkomt en "kopschuim" een vlokkig schuim dat bij vallend water ontstaat. En dan is er ook nog "moffestront", het schuim dat door de golfslag aan de rivieroevers ontstaat en niet te vergeten "opwater", hoogwater op de Rijn dat bruin is gekleurd door het smeltwater uit Duitsland en Zwitseland. Zeevaarders kennen "mager water" dat ondiep water betekent, "smal water" voor zware golfslag (de boerenschuren rolden op ons af, Geertje Groen 1882) en "groen water" voor gevaarlijk massief overkomend water. [Me], [TrN]
Dikte meting Bij twijfel over de dikte van een stalen of aluminium romp kan door een expert een vlak/plaatdikte meting worden uitgevoerd. Lees hier meer.
Dinghy Het opblaasbare reddingvlot aan boord van zeeschepen. De naam komt van de Indiase dinghi of dengi. Dat waren kleine roei- en zeilvaartuigen voor het vervoer van personen en marktwaren in de beschutte wateren van Bengalen. Als er weinig of geen wind stond werden ze net als de Venetiaanse gondel met een stuurboord riemslag voortbewogen. Onder zeil diende deze riem als zijroer.
Diode
Een diode is een halfgeleider, die de stroom maar in één richting doorlaat. Aan boord worden diodes gebruikt in een scheidingsdiode (diodebrug) voor het laden van meerdere accu's of accugroepen. Een gewone blokkeringdiode kost niet veel en kan uitstekend benut worden om apparaten waar plus en min niet verwisseld mogen worden te beveiligen. Afhankelijk van het verbruik van het apparaat waarbij de diode wordt toegepast, bepaal je het type. Heel gangbaar is de 1N4001, die geleidt 1 ampère en kan in de sperrichting pieken van 100 Volt weerstaan en is voor het boordnet van 12 of 24 volt voldoende. Wanneer 1 ampère te weinig is (TV, zendapparatuur) kan je denken aan de 1N5401 van 3 ampère of  zwaardere jongens. Zorg in ieder geval dat de diode meer kan hebben dan de zekering.  De diode ziet er uit als een weerstandje met aan één kant een ring. Monteer de diode in de plusleiding van je toestel met de ring naar de verbruikerskant. Aan die kant komt de stroom "er uit". Je kunt nu gewone stopcontacten gebruiken. Zit de stekker verkeerd dan vloeit er geen stroom. Uitgebreidere uitleg op wikipedia.
Dirk
Dirk of kraanlijn, de lijn waarmee de giek van een zeilschip wordt opgehouden. Om te voorkomen dat bij reven het zeil aan dek valt of hulpeloos openwaait zijn aan de dirk vaak vanglijnen (lazy jacks) gespannen.
Voor het reven op moderne jachten bestaat het (veel) betere Dutchman Sail Flaking System.
Distributieketting
De distributie- of rollenketting verbindt de krukas met de nokkenassen. Zij bedienen op hun beurt de zuigers (krukas) en kleppen (nokkenas). Zuigers zijn de grote op- en neergaande metalen oppervlakken in een cilinder, kleppen bewegen boven de zuiger in tegenovergestelde manier op en neer. Breekt de verbinding nokkenas-krukas (distributie), dan gaan de meeste motorblokken heel erg stuk. Met hoge snelheid doen de zuigers en kleppen in zo’n geval een poging te fuseren. Dat gaat mis, er breekt wat af en de motor werkt niet meer. Omdat bij veel motoren de nokkenassen en krukas ver uit elkaar liggen (bovenkant en onderkant motorblok) gebruikt men riemen of kettingen om de twee met elkaar te verbinden. Vroeger waren kettingen beter omdat je die (bijna) nooit hoeft te vervangen. Nu dus riemen. In principe gaat een goede ketting, mits goed gesmeerd, langer mee dan een riem. Toch gaat men tegenwoordig bij hogere toeren meestal over op een distributieriem die dan wel bijtijds vervangen dient te worden.
Verwant: motor maakt afwijkend geluid.
Bron: autoblog.nl
Dobbe Een kom, plas of uitgegraven water.
Dode hoek Een ongeladen vrachtschip ligt hoog op het water en de schipper kan vanuit zijn stuurhuis een heel stuk water voor de boeg niet overzien. De beruchte dode hoek. Bij onderzoek naar een ongeval in Zeeland in 1999 bleek dat midden voor het vrachtschip een gebied van 492m lang en 42m breed niet zichtbaar was voor de schipper. Als watersporter moet je absoluut voorkomen in die dode (onzichtbare) hoek te komen. Niets is erger voor de binnenschipper dan een jachtje het ene moment nog te zien en het andere moment niet meer. Waar zit dat verdraaide ding? Als je er voor zorgt dat de schipper in zijn stuurhuis in 't zicht blijft, kan je er zeker van zijn dat hij je ook kan zien. Verder een goede tip van oud binnenschipper Wiardi: "Gebruik ook op een motorjacht een mast van redelijke afmeting met een opvallende vlag. Op die manier kan achterop lopende beroepsvaart je langer zien en is de dode hoek dus kleiner".
Het is natuurlijk vreemd dat in deze moderne tijd nog steeds vrachtschepen gebouwd worden met het stuurhuis op het achterschip. Soms wordt een oplossingen gezocht met een videocamera (in de begintijd steventelevisie genoemd). Gelukkig zijn er ook scheepbouwers die het licht hebben gezien. Een voorbeeld is de "Neokemp", een van de Kempenaar afgeleid schip met het stuurhuis aan de voorzijde, waardoor de dode hoek, althans van voren, tot het verleden behoort. In de loop van 2002 kwam een soortgelijk schip, de Frontrunner, in de vaart. Tegelijkertijd is De Raad voor Transportbeveiliging (RvTV) gestart met een grootschalig onderzoek naar de omvang van de dode hoek in het blikveld van de roerganger op binnenvaartschepen. De resultaten waren begin 2004 beschikbaar en verontrustend. De dode hoek bleek in veel gevallen nog groter dan verwacht. Inmiddels [2011] is men bezig met nieuwe regels. In het laatste wijzigingsvoorstel van de bouwvoorschriften voor schepen (RV/G(10)(65rev.1) mag de dode hoek tweemaal de scheepslengte of 250 meter zijn. Bij gebruik van radar en een camera mag de dode hoek 500 meter zijn.

In de zeilvaart komt "dode hoek" ook in een andere betekenis voor. Het is het gebied in de wind waar je niet kunt zeilen en dus overstag moet gaan. De hoek is afhankelijk van windkracht zo'n 80/90 graden.

Dodemansknop
De "dodemansknop" is een veiligheid in treincabines waarmee automatisch de aandrijving wordt uitgeschakeld en remmen worden aangezet wanneer de machinist onwel wordt of dood gaat en geen kracht meer uitoefent op die knop, of hem regelmatig beroert. In de recreatievaart wordt de term gebruikt voor de uitoefening van Art 8.03d uit het BPR (snelle motorboten). "Het schip is voorzien van een technische inrichting waardoor bij het onderbreken van de besturing de middelen tot voortbeweging onmiddellijk tot stilstand of nagenoeg tot stilstand komen". In de praktijk is dit een touwtje aan de pols dat verbonden is met een onderbrekingsschakelaar. Realisatie bij een dieselmotor is nog niet zo eenvoudig. Een diesel moet immers worden gestopt door de brandstoftoevoer af te sluiten. De fabrikant van "Wireless Killcord" heeft een oplossing voor de meest gangbare diesel buitenboordmotoren, maar er wordt niet gesproken over een inboarddiesel. Het draadloze grapje kost wel 650 euro [2013]. In de zeilvaart kende men een dodemansoog dat geen enkele verwantschap heeft. Het was de benaming voor het blok met zes, acht of tien ogen waardoor bezaanstouwtjes werden gestoken die voor de sier (pronk) dienden en als geheel hanepoot werden genoemd. [JvG en NW].
Doerak
Dit oer-motorjachtje voor de pleziervaart is niet meer weg te denken in waterland. Het is een kruising tussen een vlet en een schouw met veel leefruimte en prima vaareigenschappen.
Doft
De zitplank van boord tot boord voor roeier(s).  Doften liggen meestal op langslatten die "doftwegers" genoemd worden. Vaak werd boven de buikdenning een verstelbaar dwarshout, spoorstok of spoorlat, aangebracht als steunpunt voor de voeten. De spoorstok zit los in de spoorklamp met twee gaten. Roeiers met lange benen leggen de spoorstok in het verst liggende gat, de kortbenigen in het dichtstbijzijnde gat. Spoorstokken zijn in het midden dikker dan aan de uiteinden. Als het echter een visbootje met een visbun achter de doft betreft, kan de roeier zich daartegen met de voeten afzetten. Aardig om te weten is dat de achterste doft in Zeeland (hoogaars, hengst) ook wel achterdogt genoemd werd. Verwant: jol, dol, wrikken, roeien.
Dogger
Dogger of dogboot was vanaf de 15e eeuw een verzamelnaam voor kleine vissersschepen op de vangst van doggevis [kabeljauw] in het bijzonder op de Doggersbank.
Dokschip Een dokschip is te vergelijken met een drijvend dok. Als het afgezonken is, kunnen schepen via de achterkant naar binnen varen. Dit type schip wordt vaak gebruikt voor het transport van jachten. De Nederlandse Koninklijke Marine heeft twee van zulke schepen voor het vervoer van landingsvaartuigen, namelijk Zr. Ms. Rotterdam en Zr. Ms. Johan de Witt. Indien de techniek wordt toegepast om jachten te vervoeren worden de schepen ook wel yacht carriers genoemd. Een variant is het opendek- of zwaartransportschip. Het schip heeft een zeer groot werkdek, dat na het afzinken vrijwel geheel onder water staat, met uitzondering van de accommodatie en de schoorstenen. Hierdoor kunnen zeer grote drijvende constructies geladen worden, zoals olieplatforms, andere schepen en projectlading. Bronnen Wiki en Schuttevaer.
Dol
De gaffelvormige houder in het boord (dolboord) van een roeiboot waarin de roeiriem (roeispaan) geplaatst wordt. De dol, ook wel "mik", wordt meestal met een pen in het boord gestoken. Ook wordt wel gebruik gemaakt van een vaste pen (roeipen) op het dolboord waar de roeiriem met een daaraan bevestigd oog overheen geschoven wordt, of een pen met een ring van touw [grommer], waar de riem doorheen gestoken wordt. Wanneer geen dol, maar een uitsparing in het boord is toegepast heet dat scheegat , dolkast of dolgat. Ook werden ter weerszijde wel klampen (dolklos, dolklamp, roeiklamp) op het boord geplaatst waardoor de roeispaan minder gemakkelijk uit het scheegat kon wippen. Maar klampen zonder scheegat zien we ook wel. In vroeger tijden hadden niet te grote zeilschepen als kotters, schoeners, brikken e.d. roeipoorten. Dat waren kleine poorten in de verschansing bestemd voor het doorvoeren van riemen om bij windstilte te kunnen roeien. Vooral oorlogsvaartuigen waren zo toegerust. Zeilend werden de poorten gesloten door een draaideurtje of een schuif. Verwant: jol, doft, wrikken, roeien.
Dolboom Bij sommige houten schepen werd de onderbevestiging van het bovenboord versterkt door dubbeling met een smalle plank welke aan de binnenzijde over de gehele scheepslengte loopt [hoo].
Dompen Eén van de drie translatiebewegingen van een schip.
Doodtij Zie getijwater.
Doodwater Doodwater heeft niets te maken met varen op binnenwater - nou ja: kielzog wordt wel doodwater genoemd - , maar is interessant genoeg om te vermelden. Vroeger waren bijgelovige zeelui als de dood voor doodwater omdat ze het niet konden verklaren. Het is het verschijnsel dat in bepaalde kustwateren, maar vooral in Noorse fjorden wordt waargenomen, waarbij een klein schip zonder zichtbare oorzaak als door een reuzenhand wordt tegengehouden, terwijl het bovendien vaak nauwelijks naar het roer luistert. Enige tijd later kan het dan ineens "los" komen. Het verschijnsel komt alleen voor op plaatsen waar een zoet- of brakwaterlaag op het zwaardere zeewater ligt. Deze grenslaag tussen twee waterlagen met verschillend soortelijk gewicht wordt spronglaag genoemd. Het doodwater effect vindt zijn oorzaak in inwendige golven aan het grensvlak tussen de twee watersoorten die dezelfde snelheid als het schip hebben (zoals bij boeg- en hekgolven aan het oppervlak). Inwendige golven zijn echter onzichtbaar en sneller dan oppervlaktegolven en het kost dus meer energie om hun snelheid te overschrijden. Als het roer juist zo diep steekt om in die sneller voortgaande onderste laag te komen, zal het niet meer luisteren.
Doorbuigen Lange schepen zullen in stevige zeegang of bij droogvallen (op zaat liggen) langsscheeps doorbuigen of opbuigen. Sterker nog, ze kunnen zelfs torderen. Voor- en achterschip bewegen dan naast de doorbuiging ook nog (in geringe mate) onafhankelijk van elkaar van links naar rechts. Als pleziervaarder met een kleine boot zal je daar niets van merken. Toch weten veel schippers dat het gebeurt, maar dan op de wal. Als de boot op bokken of schragen in de winterstalling staat kan het voorkomen dat kast- en kajuitdeuren ineens klemmen, waar dat in het water niet het geval was. Ook een klein schip buigt dan door (sagging) of op (hogging, "een rug opsteken"), afhankelijk van de manier waarop bokken of stutten geplaatst zijn. Het is dan ook verstandig om intimmerings- of verbouwingswerkzaamheden te verrichten als de boot in het water ligt, of er absoluut zeker van te zijn dat de bokken de boot op juiste wijze ondersteunen, dus niet te ver naar het midden of te ver naar buiten. Voor boten tot een meter of twaalf kan je ruwweg uitgaan van een oversteek van een kwart van de lengte. De steunen het liefst ter hoogte van spanten. Bij werven met standaardbokken is dat niet altijd mogelijk.
Afb: Maritieme Encyclopedie deel 4, 1971

Bij vrachtschepen kan verkeerd beladen ook doorbuiging veroorzaken. Niet zelden zijn schepen tijdens laden zelfs doormidden gebroken. Bij schepen met één laadruim zal losse stort altijd gespreid worden. Bij schepen met meerdere ruimen wordt een bepaalde volgorde aangehouden.

Verwant: op zaat liggen.

Doornikker
De Doornikker of Doornikenaar (Peniche de Tournay) was een groot licht gebouwd kanaalschip uit de familie balant.
Dooskiel Doosvormige holle kiel voor ballast of plaatsing van de motor.
Dopen Zie scheepsbijgeloof.
Doppen Doppen was een bezigheid in de vissersplaatsen langs de Zuiderzee. Het werd meestal door vrouwen gedaan. Het was het leeghalen van de (ansjo)visnetten. De vrouwen knepen de achtergebleven visjes de kop af, waarbij de resten losjes in het net achter bleven. Daarna werd het net over een boom of balk getrokken en geschud, waarmee de resten voor het grootste gedeelte verdwenen. Er waren speciale stellingen voor dit "doppen".
Dorade Buiten een zeevis (zeebaars) is het de benaming voor de afscherming van een luchtinlaat of ventilator voor binnenkomend buis- of regenwater. Dit kan worden bereikt door een schot, naar boven gerichte pijp/slang, zwaanshals, of "doradebox" (doos met opening naar boven). De benaming zou afkomstig zijn van het zeiljacht "Dorade" (ontwerp Oli Stephens?), waarbij dit systeem voor het eerst werd toegepast. Verwant machinekamerventilatie.
Dorstense aak
De Dorstense aak, ontleent zijn naam aan de stad Dorsten aan de Lippe, een zij-rivier van de Rijn. De rompen werden in Duitsland gebouwd, daar werkte men goedkoper. Onder de romp verstond men dan het casco met binten, gangboorden, dennen, buikdenning in het vlak, kimmen en de band- balkwegering. De stijlen van de mastkoker werden los meegeleverd. Het schip werd dan verder in Nederland afgetimmerd.
Dortmunder
Oorspronkelijk werden Dortmunders als sleepschip gebouwd met een afmeting van maximaal 67m x 8.20m geschikt voor de vaart op het Dortmund-Eemskanaal.
Dove jut De benaming "dove jut" werd, mogelijk streekgebonden, verschillend gebruikt:
Een dove jut kon een beer zijn, een stampstok (nr.32 in het tuigplan) of een eenvoudige takel, maar had altijd te maken met uithouden, hijsen of geleiden.
Van oorsprong (?) is de dove jut een korte uithouder of balk, met schijf aan het einde, eertijds gebruikt voor het lichten van zware lasten. Een dove jut werd b.v. aangebracht achter in een sloep als een soort hekdavit, om een anker dat met de ankertros of -ketting niet door het schip kon worden thuisgehieuwd aan de boeireep uit de grond te breken. Nadat de boeireep door een takel aan de dove jut was stijfgezet, trachtte men op het zeetje, of door het zich op de voorplecht verzamelen van de sloepsbemanning, de sloep het anker te laten lichten [Me2]. Als uitdrukking wordt dove jut wel in de betekenis Oostindisch doof gebezigd.
Draaddikte Bij het gelijkstroomnet aan boord is het van belang de juiste draaddikte te kiezen. Een te dunne draad levert geweldig spanningsverlies op en wordt warm. Met een beetje kennis van zaken bepaal je de juiste dikte. Zie ook bedrading.
Draagvleugel boot Volgens Art 6.02 BPR zijn ze verplicht andere schepen voorrang te verlenen. Draagvleugelboten en luchtkussenvaartuigen moeten dus ook uitwijken voor pleziervaart. Denk er aan: dit geldt NIET voor het RPR gebied. Zie ook: watervliegtuig.
Verwant: aquaskipperfoiling, hydrofoil en snelheidsrecord uit 1919.
Draaicirkel De draaicirkel van de boot is o.a. afhankelijk van het wieleffect van de schroef. Natuurlijk is vorm, uitslag en plaats van het roer ook belangrijk voor de grootte van de draaicirkel. Bij een rechts draaiende schroef zal de draaicirkel over bakboord (links) kleiner zijn. Het wieleffect helpt mee de achterkant van de boot naar rechts te trekken. Als je in een vaarwater in één keer kan draaien is de cirkel bij een rechtsdraaiende schroef dus over bakboord het kleinst en bij een links draaiende schroef over stuurboord (rechts). Als het vaarwater te smal is om in één keer te draaien verdient het aanbeveling om de cirkel andersom in te zetten, want het wieleffect van de schroef is achteruit (omgekeerd draaiend) het grootst.
Keren in smal water, voorbeeld met rechtsdraaiende schroef:
Vanaf de linkerzijde van het vaarwater (1) zet je een cirkel naar stuurboord in met maximale roeruitslag naar rechts. De schroefwerking zal iets tegen werken, maar de boot zal gewillig naar rechts draaien. Halverwege zal je moeten steken (2). Zonder de roerstand te wijzigen sla je achteruit. Het wieleffect zal de achterkant van de boot naar links trekken, zodat de voorsteven verder naar stuurboord draait (3). Een klapje vooruit (het roer staat nog steeds naar rechts) en rond is de boot (4). Met een linksdraaiende schroef start je de cirkel vanaf de rechterzijde met het roer naar links. Deze methode werkt ook prima met een pittig windje tegen (pijl). Met wind in de rug zal je rekening moeten houden met verlijeren.
Een andere methode is om het schip zelf de cirkel te laten inzetten door hard achteruit te slaan.
Afhankelijk van rechts- of linksdraaiende schroef kies je als startpunt resp. de linker of rechterzijde van het vaarwater met het roer in rechter of linker stand. Zelfs in heel smal vaarwater kan dan zonder de roerstand te wijzigen door achter- en vooruitslaan worden gedraaid. Dus bij rechtsdraaiende schroef starten vanaf linkerzijde met roer naar rechts en bij linksdraaiende schroef vanaf rechterzijde met roer naar links. Verwant: balansroer, hydraulische besturing en uit koers.
Draai-over-boord Draai-over-boord is een naam die gegeven werd aan binnenschepen waarvan de helmstok zoals bij zeilbootjes over het achterschip tot buiten het boord kon draaien. Dit in tegenstelling tot schepen waar het draaisegment beperkt werd door de opbouw en/of staatsie. Denk aan hektjalk, gaffelaar, smak e.a.. Gewone tjalken en veel otters waren meestal draai-over-boordschepen. Of met een draai-over-boord de wendbaarheid verhoogd werd is de vraag. Een vrijwel plat liggend roer zal het schip alleen maar afremmen.
Drenkeling Volgens de Maritieme Encyclopedie iemand die onvrijwillig te water is geraakt of geweest. Op een drenkeling die geen tekenen van leven meer vertoont dient terstond mond-op-mond beademing en/of hartmassage te worden toegepast. Ambulancepersoneel reanimeert over het algemeen tot de normale lichaamstemperatuur is bereikt. Een bleke drenkeling heeft een kramp van de stembanden gekregen tijdens de val in het water en daardoor geen water in de longen. Een blauwe drenkeling heeft wel water in de longen en wellicht veel water in de maag gekregen. Bij zoet water zal de lever opzwellen, bij zout water niet. Derhalve dient een blauwe drenkeling die in zoet water is geraakt, ruggelings aan boord te worden getrokken in verband met de kans op leverbeschadiging. Na reanimatie direct onder de wol. Er is altijd kans op longontsteking en/of een maagdarminfectie. Als de patient goed aanspreekbaar is mag een warme drank worden gegeven, geen koffie, thee of chocolade en beslist geen alcohol.  Zie ook onderkoeling, man over boord en reddingvest.
Drents tuig

Het Drents tuig was een klein uitgevoerde tuigage speciaal bestemd voor de vaart op de Drentse kanalen. Bij terugkeer van de Zuiderzee lieten Drentse schippers de zee-uitrusting, het wijdwater zeiltuig, van hun grote Overijsselse pramen en tjalken, waaronder de zware zeezeilen, de grote giek, de gaffel en de mast, achter in Meppel. Ook het zware boeganker en kettingen van dertig en vijftig vadem werden daar opgeslagen. Daarna werd het lichtere, Drentse tuig, dat op de uitreis daar was opgeslagen, weer opgehaald en aangeslagen voor de thuisreis naar bijv. Smilde of Hoogeveen. Dit Drentse tuig bestond uit een licht vaartzeil of  'Drent', een kleine Drentse fok en een kleine korte Drentse gaffel. Deze aanpassing scheelde een enorm stuk in de vaardiepte van het schip. In verscheidene verordeningen van de provincie Friesland uit begin 1900 was het op een aantal turfroutes zelfs verboden om met volledig zeil te varen. Snelle vaart zou de walkant beschadigen. Je kon dan natuurlijk alleen op de fok of alleen op het grootzeil gaan varen, maar dat was nauwelijks te doen. Eigenlijk alleen met ruime of helemaal van achter komende wind. In alle andere situaties betekende alleen fok: lijgierig, of alleen grootzeil: loefgierig. [FH]

Drents- of kanaaltuig (hier met giek)

Wijdwatertuig

Schipper Jan Huisman [1898] vertelde: "Kwam de schipper van de Zuiderzee bij de Galgenkampbrug ten noorden van Meppel aan, dan haalde hij een belangrijk stuk "zeeuitrusting" van boord. Het werd opgeborgen in een loodsgebouw van Waterstaat, dat vlak voorbij de brug stond. De sleutel hiervan had de brugwachter. Zo werd daar het grootzeil opgedoekt. Je begon bij de schoothoek te rollen en met het loze eind bond je de zaak bijeen. Samen droegen we het vrachtje dan op een berrie naar binnen en namen het speciale lichtere vaartzeil mee terug. Voor het vaartzeil had je geen giek en lange gaffel nodig. Dus dat gewicht kon je ook in de loods kwijt. Er waren daar binnen speciale palen waarop het rondhout kwam te rusten. Dan volgden het boeganker en de kettingen van dertig en vijftig vadem. Die zaak werd op een kar getrokken en eveneens opgeborgen. Nou dan was je schip flink omhoog gekomen, met name het voorschip. Dat was best nodig, want ook de Smildiger praam had de neiging zich een ietsje voorover te laten laden". [BOZ]

Drieling Werd wel gebruikt als aanduiding voor een kleinere versie van een bepaald scheepstype. O.a. de Westlander. Drieling in de betekenis van driekwart. Kleiner dan dat werd tweeling genoemd. Het logische vervolg "eenling" bestond echter niet. :-)
Drieplank
Een drieplank is de eenvoudigste vorm van een (schippers)roeiboot. Het platte vlak is voor en achter hooguit licht opgebogen, waartegen de min of meer schuin hellende zijden zijn bevestigd. Drie planken dus.
Drinkwater Met drinkwater aan boord dient voorzichtig te worden omgesprongen. Het verdient aanbeveling de drinkwatertank die uitsluitend voor consumptie [de kraan in de kombuis] wordt gebruikt niet te groot te nemen. Een tank van zo'n 200 liter waarborgt een goede doorstroming. Liever wat vaker vers water bunkeren, dan het gemak van een tank van 1000 liter of meer. Uit een test van de Waterkampioen van juni 2008 bleek dat bij 70 procent van de onderzochte boten het water in de tank niet voldeed aan de kwaliteitseis die aan drinkwater wordt gesteld. Het was gewoon bedorven water. Dat wil nog niet zeggen dat er ziekmakende bacteriën werden aangetroffen, maar het blijft dus verstandig het water voor gebruik te koken. Op schepen met een douche en/of toiletvoorziening die doorspoelt met drinkwater kan daarvoor het best een aparte grote tank worden toegepast. Water dat uit een warmwaterinstallatie getapt wordt mag nooit voor consumptie gebruikt worden. Verder mag de drinkwatertank zich i.v.m. warmteafgifte niet in de motorruimte bevinden. De altijd aanwezige legionella bacterie kan zich in een warme tank tussen de 25 en 55 graden celsius naar hartelust vermenigvuldigen tot een dichtheid die de gevreesde veteranenziekte kan veroorzaken. Besmetting vindt voor zover bekend alleen plaats via ingeademd verneveld water, waaruit volgt dat de luxe van een douche aan boord extra aandacht vergt. Het warmwatertappunt dient boven de 60º te zijn.

Ruwweg onderscheiden we tanks van de volgende materialen, waarbij vaste tanks voorzien zijn van een inspectieluik.
- Flexibele tank [waterzak] van reuk- en smaakloos niet licht doorlatend PVC.
Voordeel van een flexibele tank is dat geen beluchting aangebracht hoeft te worden, hetgeen de houdbaarheid van het water ten goede komt.
Nadeel is het ontbreken van een niveaumeter. Er zal af en toe naar de inzinking van de waterzak gekeken moeten worden.
- Vaste kunststoftank van levensmiddelenkwaliteit.
- Vaste tank van roestvast staal zonder coating aan de binnenzijde.
- Vaste tank van gewoon staal met een coating aan de binnenzijde.
Een goede ouderwetse coating is nog steeds cement. Het is na spoeling smaakloos en heeft zelfs een bacteriedodende werking. Voorwaarde is dat de tank voldoende wanddikte heeft om tot een stijve constructie te komen. De schone tank wordt eerst "ingebrand" met een waterig papje van pure portlandcement (type CEM I) zonder plastificeerders of verharders en zonder zand. Deze cementsaus kan met een gewone borstel [stoffer] worden aangebracht, ook wel kaleien genoemd. Na droging een tweede laag van een dikker papje. Indien gewenst kan dit met tussenpozen van een paar uur herhaald worden tot een dikte van enkele millimeters. Er moet onder koele enigszins vochtige omstandigheden gewerkt worden, want de cement mag beslist niet te vlug uitharden ter voorkoming van scheuren. Bij twijfel kan tijdens het droogproces af en toe bevochtigd worden met een fijn vernevelende plantenspuit.
Let bij aanschaf van cement op de codering. Deze begint met de letters CEM gevolgd door een Romeins cyfer. Het type CEM I is pure portlandcement. Bijvoorbeeld ENCI CEM I 42,5 N. Bij andere typen als CEM II of CEM V is een deel van de grondstof vervangen door ander materiaal (vliegas of slak) en daardoor ongeschikt voor drinkwatertanks.
Het drinkwaterbederf wordt naast onderschatting ook wel overschat. Lees het hilarische verhaal van de drinkwatertest die Bart van Pelt van WSV "De Hitsert" uit Zuid-Beijerland liet uitvoeren. Klik hier. Verwant: drinkwaterontsmetting.

Droge naad De droge naad constructie wordt bij houten scheepsbouw toegepast om inwateren tussen twee onder een hoek staande delen te voorkomen. Daartoe gebruikt men een "drogenaadstuk", een hoekbalk waarvan één zijde deel uitmaakt van b.v. het dek en het andere met de daarop staande opbouw. Wordt ook wel toegepast bij berghout.

Tekening van Henk Lunstroo, 1961
Droge of natte uitlaat De vraag of een droge of natte (watergekoelde) uitlaat moet worden gekozen is niet eenvoudig te beantwoorden. Sommige zelf gemariniseerde dieselmotoren verdragen zelfs geen natte uitlaat omdat zo'n uitlaatsysteem niet de juiste tegendruk geeft.
Droge uitlaat:
Een droge uitlaat geeft veel warmte, dient met een flexibel harmonicastuk aan het uitlaatspruitstuk te worden verbonden, heeft één of twee ruimtevretende geluiddempers en de huiddoorvoer is door hitte en (zee)water aan sterke corrosie onderhevig. Over het algemeen maakt een droge uitlaat ook meer geluid, maar is wel bedrijfszeker.
Natte uitlaat:
Veel bootbezitters besluiten tot ombouw naar "nat" omdat de warmteafgifte zeker als de uitlaat een stuk door het schip loopt als zeer hinderlijk wordt ervaren. De ombouw vergt investering maar is door de handige doe-het-zelver goed uit te voeren. Een bijkomend voordeel is dat een bestaand gesloten koelsysteem via een watergekoeld uitlaatspruitstuk of aparte warmtewisselaar gewijzigd kan worden in interkoeling, waardoor in het geval van kielkoeling een kwetsbaar buizensysteem onder het schip kan vervallen. Een natte uitlaat maakt onbetwist minder herrie en het gegorgel wordt door veel mensen als aangenaam ervaren. Door de wateraanzuiging is het in theorie storinggevoeliger, want als de toevoer onopgemerkt stagneert is de uitlaat naar de knoppen.
Een natte uitlaat bestaat uit de volgende componenten:
Waterinlaatpijp met afsluitkraan.
Wierpot.
Aanzuigpomp op de motor (impeller- of ruimwaterpomp).
Indien ombouw naar interkoeling; een warmtewisselaar of watergekoeld uitlaatspruitstuk.

En verder zoals op de afbeelding van Vetus:
Waterinjectiestuk na het uitlaatspruitstuk.
Beluchter (antihevel ventiel).
Uitlaatslang met zware RVS slangklemmen.
Waterslot/geluidsdemper.
Tweede geluidsdemper (niet altijd nodig).
Zwaanshals.
Huiddoorvoer.

Droge vaartuigen In Noord-Holland sprak men over "droge" vaartuigen om daarmee handelsvaartuigen te onderscheiden van vissersvaartuigen. We komen het ook tegen als onderscheid tussen visserschepen zonder en met visbun. Zonder = droog schip, met = nat schip.
Druif De platte ronde knop aan het eind van een bootshaak (pikhaak), slaggaard of vaarboom, die door een hand kan worden omvat, maar ook tegen borst of oksel kan worden gezet om extra kracht te zetten. Een dwarse steun heet jelt.
Druil
Een druil is een klein zeil aan het (bezaans)mastje nabij de achtersteven (op het plaatje rood). Het dient als steunzeil om het schip minder te laten slingeren of achter het anker beter op de wind te houden. Bij vissersschepen diende het om de kop in de wind achter de vleet te houden. Het mastje werd daar druilmast genoemd. Voor de kraag om het mastje waarop de klauw van de bezaansboom rust komen we de naam schooier tegen. Andere benamingen voor het zeiltje: broodwinner, winder, achterzeil, bezaan, aap, ransel, tapecul etc. Er wordt door sommigen onderscheid gemaakt dat een druil zich achter de roerganger bevindt (yawltuig) en een bezaan ervoor (kitstuig) en dat aap of ransel wordt gebruikt voor een stagzeil aan het mastje. Lastige materie dus. Zie ook de uitdrukking iets met een druil doen.
Druppellader Een relatief goedkope onderhoudslader die wat men denkt altijd aan de accu kan blijven aangesloten. Lijkt veilig, maar mag toch niet onbeperkt aangesloten worden omdat de continu aanwezige milliampèrtjes de accu op den duur beschadigen. Zie: laadkarakteristieken en toepassingsmogelijkheden.
Verwant:acculader, aggregaat, omvormer, walstroom.
Dubbele besturing

Bij een wat groter schip met achterkajuit of open kuip kan de behoefte ontstaan ook buiten te sturen. De realisatie is bij een ketting- of stangbesturing niet eenvoudig. Bovendien blijf je zitten met een meedraaiend stuurwiel op de niet bediende stuurstand. Een goed moment om hydraulische besturing te overwegen. Hoe werkt dat? Op de stuurstand wordt het stuurwiel op een hydraulische pomp (ronde pot) bevestigd. Uit deze pomp komen twee leidingen die bij het roer verbonden zijn met een cilinder waarin een stuurstang kan bewegen die via een lever (korte roerarm) met de roerkoning is verbonden. Het geheel is gevuld met speciale hydraulische olie. Bij links of rechts draaien van het stuurwiel wordt druk opgebouwd in linker of rechter leiding, waardoor de stuurstang in- of uit de cilinder wordt bewogen. Deze manier van sturen is zeer direct, nauwkeurig en zonder speling. Om te voorkomen dat de cilinder door tegendruk van het roer zelf als pomp gaat werken  is vaak een terugslagklep opgenomen zodat het stuurwiel niet vanzelf kan terugdraaien. Voor een tweede stuurstand wordt in het systeem een 2e stuurpomp opgenomen, waarbij een aparte leiding de pompen onderling verbindt zodat het systeem alleen bij de hoogste stuurstand gevuld hoeft te worden.
Verder dient een speciale voorziening getroffen te worden voor de bedieningshendels van motor en keerkoppeling, om te voorkomen dat de hendel op de niet bediende stuurstand in tegengestelde richting geduwd wordt. Erg gevaarlijk, want in dat geval zijn beide hendels geblokkeerd. Er moeten hendels gebruikt worden met blokkeerknop die aangesloten worden op een schuifstuk bij motor en keerkoppeling. Een andere mogelijkheid is het gebruik van een vergrendelunit of dualstation. Verwant: ontluchten hydralische besturingbalansroer, roeruitslag en uit koers.
Dubbelen Dubbelen is een wijze van reparatie van het onderwaterschip. Bij een stalen schip wordt over de slechte plek een plaat gelast waardoor een dubbele huiddikte ontstaat. Bij oude schepen wordt soms de gehele bodem "gedubbeld". Dubbelen is discutabel. In de praktijk is het aan de buitenzijde dubbelen slechts een tijdelijke oplossing. Condens- en bilgewater zal het oude (niet voor niets gedubbelde) vlak van binnen uit steeds verder aanvreten en uiteindelijk tussen de dubbeling komen met alle gevolgen van dien. Dubbeling aan de binnenzijde is beter maar in groot oppervlak vrijwel onmogelijk vanwege de spanten. De beste methode is om het verrotte gedeelte eruit te slijpen en te vervangen door een nieuwe plaat.
De term dubbeling wordt ook gebruikt voor de verstevigingshoeken van een zeil. In de Middeleeuwen werden schepen om een andere reden gedubbeld. De meest eikenhouten schepen hadden vooral in de tropen last van aanvreting door de paalworm. Het onderwaterschip werd dan gedubbeld met grenen- of vurenhout. Ook werden wel nagels of koperen platen gebruikt. De platen functioneerden tevens als antifouling, want het koper voorkwam aangroei.
Verwant: vlakdiktemeting, schillen.
Duivelsklauw De duivelsklauw of duvelsklauw ook wel kettingkrabber genoemd is een (anker)kettingstopper bestaande uit een dubbele haak, waar een kettingschalm plat tussen kan, zodat de haken om de volgende schalm grijpen. Door middel van een aan dek bevestigde spanschroef kan hij worden aangezet. Op pleziervaartuigen is het vaak een haak die eerst los gemaakt moet worden alvorens het anker in vrije val naar beneden kan vallen. Toepassingen zijn te vinden op binnenvaarttaal. De duivelsklauw wordt daar gebruikt om het met de neuringketting geborgen anker extra te zekeren. Voor hetzelfde doel wordt ook wel gebruik gemaakt van een pelikaanhaak. Verwant: bitterend.

duivels(duvels)klauw

pelikaanhaak of - klem
Dan nog als wetenswaardigheid: Duivelsklauw is ook de benaming van een plant uit de woestijngebieden van Namibië, Botswana en het noorden van Zuid-Afrika. Op het eerste gezicht een zeer aantrekkelijke plant, met op de grond liggende uitlopers, die in het voorjaar met schitterende rood-paarse bloemen bedekt zijn en doen denken aan de bloemen van vingerhoedskruid. Dit fraaie uiterlijk is echter zeer bedrieglijk. Na de bloei ontstaan er snel verhoutende vruchten met gemene weerhaken, die zich als een "duivelsklauw" vasthechten aan alles wat in de buurt komt. Deze vruchten zien er uit als een grote stekelige spin, die zich met zijn weerhaken kan vastgrijpen in de wol van schapen. De op de grond liggende stekelige vruchten komen met hun weerhaken ook vaak tussen de hoeven van schapen en geiten terecht, waardoor de dieren "als duivels" in het rond springen om de pijnlijke stekels kwijt te raken. De moeilijk te verwijderen weerhaken kunnen ernstige verwondingen, abcessen en zware ontstekingen veroorzaken.
Bron: infonu.nl
Dukdalf
Een in het water geplaatste meergelegenheid voor schepen, bestaande uit een verticale paal geschoord door diagonale verbindingen. Een dukdalf kan ook dienst doen als bescherming van kunstwerken (remmingwerk) of als geleiding van de vaarrichting. Een weinig onderbouwde verklaring voor de naam is dat de dukdalf vernoemd is naar de Hertog van Alva (duc d'Albe) die in het begin van de tachtigjarige oorlog als landvoogd der Nederlanden een waar schrikbewind uitoefende om de opstand van Willem van Oranje neer te slaan. De palen waren even onverzettelijk als de "ijzeren" hertog met zijn raad van beroerten en konden dus ruw en onachtzaam worden behandeld.  KLTZ b.d. Dirk Meirik meldde dat bootsman "Erwtje" van de Kweekschool v/d Zeevaart te Amsterdam (vijftiger/zestiger jaren) zijn kwekelingen daarover het volgende vertelde: De zeelui in die tijd (m.n. de watergeuzen) wierpen hun van een lus voorziene meertros om de paal en verzuchtten: "Och, was dit maar Duc d'Alve, wat zou ik dit lijntje lustig halen en hem hangen...". Als andere verklaring wordt Alva's kleding genoemd. Op elke bekende afbeeldingen draagt de ijzeren hertog donkere kleding met een witte kraag (de meeste dukdalven hebben een witte paalmuts).
Nog een andere verklaring is dat de naam een verbastering is van dokdolf, een paal of blok in een dok. Dok in de betekenis van haven [LtzB]. In het jargon werden ze ook wel duksen genoemd. Na de slag in de haven van het Noorse Bergen [1665], waar aan het begin van de tweede Engelse oorlog een uit Indië terugkerende VOC-vloot zich schuil hield, maar uiteindelijk toch een aanvallend Engels eskader moest weerstaan en in een paar uur vernederend versloeg, noemen de Noren een meerpaal het van dukdalf afgeleide dikkedall [MB].
Duwvaart
In 1957 begon aarzelend de duwvaart op de Rijn. Het was het voortduwen door een duwboot van meerdere laadbakken (duwbakken) zonder eigen aandrijving. Door sommige schippers ook wel baksvaart genoemd. De aanleiding hiertoe was het in de midden van de vijftiger jaren sterk gestegen vervoer van erts naar de hoogovens in het Ruhrgebied. De tot dan gebruikte sleeptreinen met lengtes van meer dan een kilometer werden door de uitgebreide personeelsbezetting en onderhoud te duur en konden bovendien die gigantische vervoersstroom niet aan. Ook werd het steeds moeilijker om geschikt personeel te werven. In 1956 togen daarom vertegenwoordigers van Nederlandse en Duitse rederijen alsmede scheepsbouwers naar de Verenige Staten, waar op de Mississippi en Ohio al sinds het einde van de negentiende eeuw op grote schaal duwvaart werd beoefend. Legendarisch is de 97m lange en 20m brede duwboot Sprague, die Big Mama werd genoemd en tot 1948 dienst deed en per reis 56 bakken duwde. Uiteraard was dat op de drukke Rijn met zijn knelpunten niet mogelijk. [Enb] Heden ten dage is een samenstel van 9 bakken (3 x 3) wel het maximum.
Duwboten werden in Franstalig gebied, maar ook in Vlaanderen pousseurs genoemd, een benaming die in Nederland meer gebruikt werd voor het varen in koppelverband. Dat was het duwen door een gemotoriseerd binnenvaartschip van een niet gemotoriseerd schip.
Aanvankelijk werden duwbakken ook wel gesleept, maar omdat ze geen eigen roerwerk hadden werd als achterste "bak" een sleepschip met duwknieen strak aangebonden. Een gesleept koppelverband dus dat de bijnaam leverworst kreeg. Bron: artikel van Jos Hubens (ambassadeur De Binnenvaart)
Een interessant artikel met veel foto's op binnenvaarttaal. Verwant: koppelverband, sleepboot, sleepschip.
Dynamo
In oorsprong een apparaat dat gelijkstroom produceert. Zo'n dynamo heeft als nadeel dat de beoogde capaciteit pas geleverd wordt bij een flink toerental. Een moderne wisselstroomdynamo (alternateur) levert bij een stationair toerental al 2/3 van de maximale stroom. Het maximum vermogen wordt bereikt bij 3500 - 4000 omwentelingen, dat is meestal zo'n 1500 toeren van de motor. Gebruikelijke typen leveren 45 - 55 ampère laadstroom, maar bij een boordnet met een accucapaciteit (batterij) van meer dan 200 Ah verdient het aanbeveling een zwaarder exemplaar te installeren. Voornoemde laadcapaciteit wordt bij meting overigens nooit gehaald. Het is een theoretisch gegeven en wordt alleen bereikt bij een lege accu. In de praktijk zal bij 55A dynamocapaciteit niet meer dan zo'n 15 tot 20A laadstroom gemeten worden. De toepassing van een wisselstroomdynamo was nog niet zo gemakkelijk. De accu wil gelijkstroom. De oplossing moest dus gevonden worden in diodes die de stroom een eenrichtingsgedrag kunnen geven. Maar ja, wisselstroom heeft nu eenmaal de eigenschap een tijdje positief, een tijdje negatief, maar ook kortstondig nul te zijn op het moment van wisseling. Zonder aanvullende maatregelen zou de accu dus met een pulserende gelijkstroom geladen worden. Moderne wisselstroomdynamo's hebben daarom drie windingen en zes diodes, waardoor de gelijkstroom bijna constant is (nog steeds een rimpeling, maar dat kan de accu afvlakken). Bovendien zorgt de ingebouwde spanningsregelaar bij lage toerentallen dat de spanning wordt opgekrikt en bij hoge toerentallen wordt verlaagd [Sch]. Toch komt het bij een laag stationair toerental nogal eens voor dat het laadstroomlampje na starten blijft branden (waarschuwing voor niet bijladen), hetgeen bij een dotje gas verdwijnt. Niks aan de hand. De spanningsregelaar moet even "wakker" geschud worden. Daarna zal het lampje niet meer aan gaan. Onnodig dus om het stationair toerental te verhogen. Dat geeft alleen maar extra geluid, ongewenst hoge snelheid bij krappe manoeuvres en een ongewenste inschakelklap van de keerkoppeling, hetgeen de levensduur van de demperplaat niet ten goede komt..
De volgende aansluitcontacten zijn beschikbaar:
B+
B-
D+
DF
D-
W
batterij plus (laadstroom)
batterij min
dynamo plus (laadstroomlampje en/of urenteller)
dynamo velduitsturing
dynamo min
tachoaansluiting voor toerenteller, ook wel aangegeven als R, N, STA of TACH.
De aansluitingen D+, DF en D- worden gebruikt voor een externe spanningsregelaar.

 

  A     B     C     D     E     F     G     H     I     J     K     L     M     N     O     P     Q     R     S     T     U     V     W     X     Y     Z  

Heel graag op- of aanmerkingen.

Op alle materiaal (layout, tekst en afbeeldingen) rust het auteursrecht van schipper Cees e.a.
Overname van artikelen of delen daarvan is slechts geoorloofd na schriftelijke toestemming.

Mocht je ondanks alle in acht genomen zorgvuldigheid menen rechten te kunnen ontlenen
aan in deze pagina gebruikt materiaal, laat de schipper dat dan zo spoedig mogelijk weten.

verantwoording