De dekken van een linieschip

naar een afbeelding uit Skeppet
De benamingen zijn heden ten dage op zeeschepen nog steeds in gebruik.

In een linieschip heeft men van onderen af de koebrug voor bergplaatsen en logies, het tusschendek of 1e batterij , kuildek of 2e batterij, en opperdek, verdeeld in halfdek, loopgangen en bak en daarenboven de kampanje achteruit en soms een losse bak vooruit. In fregatten is dezelfde verdeeling, zijnde het tusschendek geen geschutdek. Gladdeksschepen hebben geen kuildek, korvetten soms en kleinere schepen nimmer eene koebrug. (Woordenboek van Scheepsbouw, B.J.Tideman, ingenieur der marine, 1861)

Over "koebrug" het volgende:
Volgens Beschryvinge van de Oostindische Compagnie van Pieter van Dam was de koebrug een extra vloer tussen twee dekken, een afgesloten ruimte vormende, meest laag van verdieping en dienende voor berging van plunje; een enkele maal ook als slaapplaats. Deze extra vloer met stevige verbindingsbalken maakte de schepen sterk, maar ook zwaar, zodat een schip met koebrug meer diepgang had dan zonder zo’n dek. Het koebrugsdek liep maar over een deel van het schip; de rest heette halfdek.

Witsen schrijft in Scheepsbouw en bestier: "Een tweede verdek op sommige schepen, 't geen zeer ondiep is, tot berging van plunje en slaapplaats der schepelingen. Dit verbindt de schepen en maakt ze vast, gaat over 't gehele schip ofwel ten halve alleen. Koebrug betekent ook een traliewerk, 't geen boven over het schip gespannen werd, daar soldaten op staan als men slaat, van een vinkenet daarin verschillende, dat dit alleen het midden van 't schip bedekt, en het vinkenet het gehele schip."

Met de omschrijvingen "laag van verdieping" en "zeer ondiep" wordt de hoogte bedoeld. Op de koebrug kon niet rechtop gestaan worden. De hoogte was ± 1.20 meter. Tegenwoordig is koebrug de naam voor het onderste dek van een schip.