beschrijving

Oostindiëvaarders / retourschepen



"O:I:Comp schip candia zeylende by de wind".

De retourschepen, de grootsten onder de Oostindiëvaarders waren gebaseerd op de kleine pinas, maar met minder zeeg. Het waren de eerste schepen met bramzeilen (bovenste zeilen), waardoor kortere ra's konden worden toepgepast. Bovendien was het hoger tuig in de tropen met weinig wind een voordeel. De schepen werden tevens uitgerust met stagzeilen, hetgeen de bestuurbaarheid ten goede kwam en hoger aan de wind kon worden gezeild. Bram- en stagzeilen gaven geen hogere vaarsnelheid, maar toch werd de totale reistijd korter omdat scherpere routes aangehouden konden worden.
 

‘Retourvlote onder 't commando van de heer Wollebrant Geleynsen anno 1648, 7 augustus, uit OostIndiën in Nederlant gearriveert’. Dit anonieme schilderij toont de VOC-retourvloot van 1648 bij het verlaten van de rede van Batavia. De schilder heeft de namen van de schepen, ten dele verkort, op hun spiegels aangebracht. Van links naar rechts zijn het:
de fluit ‘Cfoninckj v(an) Pfolenj’, de ‘Sutven’, de fluit ‘N(oort)m(unsterj’, de ‘Tijger’, de ‘Rotterdam’, het vlaggeschip de ‘Walvis’, ‘De Vrede’, de ‘Orangen’, de ‘Enckhuysen’, de ‘Wfestj-Vrieslant’, ‘t schip Delft’ en de ‘(Henriëtte) Louise’.
Het schilderij is een van de weinige, misschien wel het enige, waarop scheepsvlaggen met het monogram VOC staan afgebeeld.
Stedelijk Museum, Alkmaar. Foto: Uipko Berghuis, Alkmaar.

 


De Amsterdamse scheepswerf van de VOC


"Het te Water loopen der Drie Scheepen van de Werff der Oostindische Compagnie te Amsterdam op den 2e July 1783"
Op de gravure zien we tevens drie hulken (onderleggers) met mastbokken. Collectie Fries Scheepvaartmuseum.

 


Kortom, weerbare robuuste schepen.


Indeling van een spiegelretourschip.

 1. Het ruim voor de lading.
 2. Daarboven vaak een koebrugdek voor huisvesting van manschappen of soldaten, of extra lading als specerijen. Het was een benauwde en lage ruimte met een hoogte van hoogstens anderhalve meter.
 3. Het overloopdek was het geschutsdek, waar zich ook de kombuis en bottelarij bevonden. Tevens het belangrijkste onderkomen van de bemanning.
 4. Het verdek, met daarachter:
 5. Het stuurhuis (stuurplecht) met kolderstok voor de besturing.
 6. Daar weer achter de kapiteinshut, de officiershutten en de grote kajuit.
 7. De bovendekken achter de grote mast waren het halfdek of kampanjedek, waarover in de tropen meestal een zeil gespannen werd tegen de zon.
 8. Het bovenkampanjedek. Het deel tussen de kampanjedekken en het voorschip heette de kuil.
 9. Het bakdek. Hieronder eveneens een verblijfplaats voor de bemanning.
10. Het galjoen was een verstevigd uitstekend deel aan de boeg. Het was de plee voor het scheepsvolk.
11. De boegspriet kon worden voorzien van zeilen.
12. De voorste mast door het bakdek was de fokkemast. Dwars- of vierkant getuigd aan ra's.
13. De midscheepse mast was de grote mast. Dwars- of vierkant getuigd aan ra's.
14. De achterste mast bij het bovenkampanjedek heette bezaansmast. Doorgaans langsscheeps getuigd.

 


Vrolijkheid bij de thuiskomst van een Oostindiëvaarder. Schilderij van J.H.Koekkoek [1787- 1851]


In 1890 voer men heel wat comfortabeler naar de Oost. Rijke houtbetimmering, wastafels in de hut en bediening door djongos.
 Hier een impressie van de luxe aan boord van de Oostindiëvaarder "Prins Alexander" van de Stoomvaart Mij Nederland.