kennisbank voor pleziervaart
         en scheepvaarthistorie
 
 

Verslag van een maidentrip
De avonturen van de schipper en zijn matroos.

Ontmoeting met de kabelpont van Genemuiden
Ontmoeting met de beroepsvaart
Onder de Ketelbrug door
Kennismaking met Urk vanaf het water
Storm op het IJsselmeer
Ruig water op de randmeren
Een foutje met goede afloop
Elburg op zondag
Pech onderweg
Raam aan gruzelementen

Afvaart Meppel

Jan en Willy stelden voor de eerste tocht gezamenlijk te varen.
Ikzelf had nog geen enkele motorbootervaring en voelde me daarom onzeker, maar aan lef ontbrak het niet. Het leek ons een prima idee. Zij voeren al jaren. Jan
was TTL* bij de KNMC en het echtpaar won meerdere keren de KNMC-navigatiewedstrijd op ruim water.
Jan nam de kop. Afspraak was via de marifoon contact te onderhouden. Om half vier 's middags staken we van wal. Ondanks het vroege voorjaar stond er een aangenaam zonnetje en vrijwel geen wind. In het logboek vermeldde mijn Hiltje "bladstil". Ons einddoel voor die dag was Urk, een tocht van ongeveer vier uur, die ons over het Ketelmeer en een stukje IJsselmeer zou voeren. Nog maar net op weg vroeg Jan mij over de marifoon een snelheid te kiezen waarbij het schip zo snel mogelijk zou varen, maar met een goed in het gehoor liggend toerental. Hij zou zijn vaart dan aanpassen en op het log kijken hoeveel knopen dat was. De kruissnelheid kwam neer op een vaart van rond de 6 knopen. Dat is bijna 11 kilometer per uur. Een mooi gangetje, daar later bleek dat onze top net onder de 14 kilometer ligt, waarbij dan wel veel lawaai, rook en bijna dubbel brandstofgebruik. "Hij loopt er mooi door Cees". Dat zinnetje zouden we in de loop van de tijd nog vaak horen. Aan het eind van het Meppelerdiep bij Zwartsluis werd stuurboord uit gedraaid richting Genemuiden. Op het Zwarte Water kom je net als op het Meppelerdiep veel beroepsvaart tegen. Het aangewezen verbindingswater met Amsterdam, Lelystad en Lemmer.

Ontmoeting met de kabelpont van Genemuiden

In de verte doemde het kabelpontje van Genemuiden op. Hoewel de pontbaas geacht wordt rekening te houden met vaarverkeer, doet hij dat in de praktijk alleen voor beroepsvaart. De veerpont was net aan een oversteek bezig en wij waren nog een paar kabellengtes verwijderd. Geen reden om snelheid te wijzigen vond ik.
Het viel me op dat de oversteek in rap tempo ging, want voor we het wisten was de pont al aan het lossen. Geleidelijk kwamen we dichterbij. Het nieuwe verkeer begon met oprijden. Hoe werkt het? Zou de pont gelijk aan de terugtocht beginnen, of zou er nog even gewacht worden? Ik wist het niet, maar zag Jan met ongewijzigde snelheid doorstomen.
Kennelijk werd er gewacht. Nauwlettend hield ik het gebeuren in de gaten. De afsluitbomen werden gesloten. "Verdorie, hij begint te varen" schreeuwde ik. Jan was op gelijke hoogte met de pont gekomen, maar ik was er nog een paar scheepslengtes vanaf. Jan zou het wel halen, maar ik nooit. De noodstop dus. Met de proefvaart in mijn achterhoofd nam ik bij het terughalen van de handle voldoende tijd in neutraal zodat de koppeling niet protesteerde. Alles ging goed en vlak bij de pont bleef ik dobberen. Ik moest mezelf bedwingen niet een vuist op te steken. Toen hij eenmaal voorbij was wachtte ik nog even om de kabel de tijd te geven naar de bodem te zinken. Vaak zouden we dit punt nog passeren en bijna elke keer hetzelfde liedje. Nooit nam ik het risico nog voor de pont langs te gaan want door het trekken zijn de kabels over grote afstand vlak onder de waterspiegel. Ik moet er niet aan denken wat er gebeurt als je daar met je schroef in komt. Jan had wat vaart geminderd zodat we hem op konden lopen, terwijl ik over de marifoon vertelde wat ik van pontbazen dacht.
Het Vogeleiland kwam in zicht. Het Zwarte Water gaat hier over in het Zwolse Diep en wij zouden bakboord aan moeten houden om het Ramsdiep langs het Zwarte Meer te volgen. Er was weinig verkeer en de lucht bleef helder. In de verte konden we de hoogspanningsmasten van Ramspol-brug onderscheiden. Het werd tijd om koffie te zetten. Hiltje nam het roer over en ik verdween in de kombuis. Ze zat dwars achter het stuurwiel met de benen in de deuropening, een karakteristieke houding met goed zicht naar achteren. Dat eerste weekend was de achterrailing nog dichtgemaakt met een zeiltje. Als je wat laag zat werd het uitzicht echter te veel belemmerd zodat we het ding naderhand nooit meer hebben gebruikt. Jan meldde zich door de marifoon en zei dat ik voor kon gaan onder het vaste gedeelte van de brug. Hij wilde liever zijn steunzeilmast niet strijken. Omdat een grote zeilboot voor ons voer was de kans groot dat hij tegelijkertijd mee kon. Na de brug minderden we vaart en inderdaad hield de brugwachter de zaak open. We kwamen nu op het lange rechte stuk naar Schokkerhaven. Een gekanaliseerd gedeelte met aan beide oevers basaltblokken.
Ik probeerde me voor te stellen wat er kon gebeuren bij motorpech en een stevige dwarse wind.

Ontmoeting met de beroepsvaart

Achter ons zagen we dat de brug opnieuw werd gedraaid voor een groot binnenvaartschip. Wat gaan die dingen hard! Het was de eerste keer dat we door zo'n grote jongen werden opgelopen. Ik werd er nerveus van.
Mijn Hiltje vroeg steeds of we wel voldoende stuurboordwal hielden en of er niet teveel zuiging bij het passeren zou ontstaan. Ik wist het niet, maar hield me groot en stelde haar gerust.
Het schip doemde steeds groter wordend achter ons op. De enorme boeggolf leek ons dreigend te bespringen. Het klamme zweet brak me uit. Ineens was het voorbij. Het schip passeerde op veilige afstand en van de gevreesde zuiging was weinig te merken. Vriendelijk wuifde de schipper ons toe. Wat een opluchting. We vervolgden onze weg in het bruisende schroefwater. De linkeroever werd lager en als je buiten stond kon je over de dijk het Ketelmeer zien. Hier en daar zagen we witte puntjes van zeilschepen en heel in de verte was de overkant te onderscheiden. Het water lag rimpelloos in de middagzon te blinken, je had een zonnebril nodig. Ver voor ons uit was het binnenschip al aan de draai uit Schokkerhaven begonnen. Het schroefwater spatte hoog op en duwde het schip gestaag de goede richting uit. Het toonde ons haar breedzij en verdween langzaam uit het zicht. Weldra waren wij ook bij de monding aangekomen en het grote water lokte. Bij helder weer is het Ketelmeer goed te overzien. Aan de overkant de masten van Ketelhaven, aan bakboord de bosschages naar de IJssel en aan stuurboord de lange Ketelbrug, die de begrenzing vormt met het IJsselmeer.

Onder de Ketelbrug door

Onze koers ging die kant uit, waarbij ik een aantal scheepslengtes achter Jan bleef. De wazige streep van de brug werd steeds duidelijker en gaandeweg was zelfs het rijverkeer te zien. Nietige stipjes aan de horizon. Te zien was dat het beweegbare gedeelte omhoog ging, waarschijnlijk voor ons binnenschip. We passeerden de betonnen eilandjes van de hoogspanningsmasten die door hele kolonies meeuwen werden bevolkt. Het gekrijs was niet van de lucht en een paar brutale exemplaren volgden in ons kielzog op zoek naar een lekker hapje. We naderden de brug die steeds hoger werd. Ik vroeg me af tussen welke van de vele pijlers we door zouden gaan. Braaf bleef ik Jan volgen, die een resolute koers aanhield naar het midden van de brug. Zou z'n mastje moeten zakken? We wisten het geen van beiden. Vlak bij de brug aangekomen begonnen we te lachen, wat kan je je daar op verkijken. Er konden wel twee motorjachtjes boven elkaar onderdoor. Ik zag nu ook dat er twee doorvaartopeningen waren gereserveerd. De een aangegeven door een dubbele gele ruit en de andere door een vierkant rood bord met een horizontale witte streep. Het gele bord betekent vrije doorvaart. De schepen van de andere kant zien de borden precies andersom aangegeven. Luid weerkaatste het motorgeluid onder de brug toen we het Ketelmeer achter ons lieten en koers zetten naar Urk. Het heldere weer gaf ook hier een weids panorama. Aan bakboordzijde de dijk Lelystad-Enkhuizen met de schoorstenen van de Flevocentrale, aan stuurboordzijde de dijk van de Noordoostpolder en voor ons de wazige huisjes van Urk. Jan meldde dat hij het schip op automatische besturing zette en dat we niet raar moesten kijken als de koers eerst een paar keer verlegd werd. De piloot moest als het ware even "zoeken". Inderdaad begon zijn boot een tijdje te zigzaggen alsof er ruzie aan boord was. Maar na een minuut of twee was de oude koers hersteld en de automaat deed het werk. Jan en Willy kwamen aan dek en begonnen ons te filmen. Voor ons een goede gelegenheid om ook de videocamera te voorschijn te halen. Zo legden we elkaar vast, wat later met mixage een leuk stukje film opleverde.

Kennismaking met Urk vanaf het water

Urk naderde en gaf met vuurtoren en rode daken een fleurig beeld. Binnen de havenmonding gekomen meerden we af aan de buitendijk. Dat gedeelte is speciaal gereserveerd voor de watersport. Als de vissersschepen buitengaats zijn mag overigens overal aangemeerd worden. Het is leuk liggen op Urk. Uit de tijd dat Urk een eiland was komt het dat je niet in Urk bent, maar op Urk. De binnenhaven telt twee kommen. De achterste aan landzijde  wordt door middel van een havenfront gescheiden van de tweede kom waar de vispakhuizen aan grenzen. In de weekends is de vloot thuis, want er mag op zondag niet gevaren worden. [Een paar jaar later lagen we op een zondag aan het havenfront en genoten laat in de middag van het unieke beeld van de parade der vaders. Rokend en keuvelend achter de kinderwagens, soms in rijen naast elkaar, terwijl hun vrouwen kennelijk andere bezigheden hadden; kerkdienst of bereiding van het avondeten?]. Het was half acht in de avond, het was een mooie tocht geweest. We konden aan de borrel.

Storm op het IJsselmeer

De volgende dag stak de wind op. Met Jan ging ik de dijk op om over het IJsselmeer te kijken. Het stemde ons niet vrolijk. Er stond een flinke golfslag en hier en daar waren zelfs schuimkopjes te zien. De wind blies in ons gezicht en moest dus west zijn. Jan stelde voor die dag naar Lelystad te gaan en wie was ik om daar bezwaar tegen te maken. Rond elf uur staken we van wal. Het logboek vermeldt alleen dat er veel wind stond. Buiten de bescherming van de haven gekomen kreeg de dwars inkomende golfslag ons te pakken, waardoor we ongenadig begonnen te rollen. Ik had er wel plezier in maar mijn matroos trok wit weg en dook in de achter kajuit voor een zwemvest. Stampend en slingerend baande het schip zich een weg. Ik moest wijdbeens achter het stuurrad staan en dikke druppels buiswater spatten tegen de voorruit.
Scheveningen Radio gaf voor de kust en het IJsselmeer een stormwaarschuwing west 6, mogelijk aanwakkerend tot 7. Achteraf denk ik dat Jan zich verkeken heeft in de windrichting, want hij weet dat bij westenwind het water opgestuwd wordt tegen de Flevopolder dijk waar wij langs moesten. Merkbaar begon de wind toe te nemen en ook de schuimkopjes namen in omvang en aantal toe. Het schip gedroeg zich voorbeeldig maar ik had m'n handen vol. Het was verdomd moeilijk koers te houden en mijn matroos zag het helemaal niet zitten.   
"Cees, dit is niet leuk meer!" Ik keek naar Jan die zo mogelijk nog erger te keer ging dan wij. "Luister 's.., als Jan denkt dat het kan zal het wel goed zijn". Ook ik voelde me onbehaaglijk, maar tegelijkertijd een prikkeling van spanning en opwinding. Dit was pas varen
Krakend kwam de marifoon tot leven: "Gaat het een beetje daar bij jullie?" Vragend keek ik naar Hiltje, ik liet het van haar afhangen. Een beetje lullig, want een blind paard kon zien dat ze bang was. "Ja hoor Jan, prima..".
We ploegden voort en na een tijdje waren we ter hoogte van de Ketelbrug. "Ik wil terug!" riep ze.
Alsof Jan dit gehoord had kwam hij weer door en vroeg wat wij er van dachten om de koers te verleggen en via de Randmeren richting Harderwijk te gaan. Gezien de omstandigheden leek ons dat ook het beste. We zouden dan tenminste verlost zijn van de dwars inkomende golfslag. Het Ketelmeer bood nu een heel andere aanblik dan de vorige dag. Een dreigende lucht had het meer veranderd in een grijs witte zee met dichtbij groene brekende koppen in dezelfde richting dwars voor ons uit jagend. Het water leek hier zo mogelijk nog wilder opgezweept dan op het IJsselmeer. Toch had het schip er minder moeite mee. Stampend en door de veranderde koers minder slingerend vervolgden wij onze weg met de wind van achteren. Aan de kim konden we met moeite het lichtbaken van de IJsselmonding onderscheiden. Het zou voorlopig ons enige houvast zijn. Mijn matroos zag er bezorgd uit maar had ook iets van opluchting nu het ergste voorbij was. Jan had positie naast ons gekozen waardoor we goed zicht hadden op zijn voort zwoegende boot. Elke golf duwde de stompe neus omhoog, waarna het schip gehuld in een wolk van overkomend water in het dal stortte. Af en toe vingen we een glimp op van Jan die ogenschijnlijk onverstoorbaar op de stuurstoel zat. De van achter inkomende wind was zo krachtig dat het opspattende buiswater de stuurhut niet eens bereikte. De driekleur stond als een snaar naar voren gericht. Een schip in zijn element.  


Ruig water op de randmeren

Het lichtbaken kwam geleidelijk dichterbij en aan stuurboord kwam Ketelhaven in zicht. We naderden de vaargeul van de IJssel en zouden iets stuurboord aan moeten houden voor de aanloop tot de Randmeren richting Roggebotsluis. Nog even kwam een klein stukje dwars, maar dat was gelukkig snel voorbij.
Het water werd hier rustiger en toen we eenmaal de bocht van de Flevopolder gehad hadden werd de wind door de dijk geluwd.
De sluis kwam in zicht en ik realiseerde me dat het voor ons de eerste keer was om te schutten. De lichten stonden op rood, maar de sluiswachter zag ons aankomen, want op ruime afstand floepte het groen-rood aan ten teken dat onze kant geschut ging worden.
Omdat je nooit weet hoelang het duurt voor de deuren opengaan bleven we met ongewijzigde snelheid doorvaren tot vlak bij de sluis. Na het afstoppen ontdekte ik dat in het wijde gat voor de remmingen weer behoorlijk veel wind stond. Zodra het schip stil lag begon het met toenemende snelheid te verlijeren, zodat we uit moesten kijken niet buiten de vaargeul te komen. Telkens moest ik wat gas geven om in het gareel te blijven waarbij de boot steeds dichter bij de sluis kwam te liggen. Nog even en ik zou een rondje moeten draaien. Alles ging goed, de deuren openden zich en het rode licht ging uit ten teken dat we binnen konden varen. Het schroefwater van Jan betekende dat hij vaart maakte en ik volgde op veilige afstand. We hadden de fenders al buitenboord gehangen daarbij kijkend aan welke kant Willy dat deed. We meerden af aan de windkant, hogerwal dus. Wegvaren na het schutten zou dan gemakkelijk zijn. We hoefden alleen maar los te gooien en gas te geven. De wind zou ons vanzelf van de wal drukken. We kwamen daarna op redelijk beschut water dat zou duren tot voorbij Elburg. Een paar kilometer na de brug van Elburg kregen we echter weer de volle laag, nu schuin van voren. Kennelijk was de wind iets gedraaid naar zuid-west. Voor het varen was dat een stuk beter dan op het Ketelmeer waar we 'm schuin van achteren hadden. Mijn boot sneed met haar spitse steven mooi door de inkomende golven, zich bij elke golf net voldoende oprichtend om met een beschaafde deining terug in het dal te kunnen zakken. De boot van Jan en Willy stampte meer door haar stompe steven en platte bodem. Zij waren, wat ik later leerde, aan het paaltje(s) pikken. De golven werden hoog beklommen en bij het afrijden naar beneden was de volgende golf steeds iets te vroeg voor een rustige daling waardoor het water met een geweldige hoeveelheid glinsterend schuim over het schip uiteenspatte. Het was een imposant gezicht.
De sluis bij Harderwijk stond open en samen met een paar andere jachten die er al in lagen werden we geschut. Ten behoeve van het wegverkeer is voor en achter de sluis een brug gebouwd. Als een van beide openstaat wordt het verkeer over de andere geleid. De sluiswachter kan dus met een gerust hart de brug geruime tijd open laten staan zonder zich de irritatie van de weggebruikers op de hals te halen. Bij het uitvaren zagen we aan bakboord al de koepel van het Dolfinarium. De min of meer gedwongen eindbestemming was bereikt en vlak voor het ophaalbruggetje naar de binnenhaven werden onze beide schepen afgemeerd. Het was even over vieren.
In de loop van de avond werd het vaarplan voor de terugweg besproken. Veel keus was er niet want we zouden dezelfde route terug moeten, maar het leek ons leuk om in ieder geval Elburg aan te doen.


Een foutje met goede afloop

De volgende dag werd pas laat vertrokken, want Willy wilde eerst met haar mee varende pleegzoon een bezoek aan het Dolfinarium brengen. De afvaart vond daarom pas om half twee 's middags plaats en het lag voor de hand om dan in Elburg te overnachten. De toen achtjarige knul was een dartel baasje dat voor de verandering graag eens bij ons aan boord wilde. Wij hadden daar niet het minste bezwaar tegen en hij hielp bij het losgooien. Nog steeds stond er west-noordwesten wind met kracht 7. Tijdens het stukje vanuit de haven tot de sluis vroeg hij te mogen sturen. Vanwege de harde wind ging ik daar echter niet op in. Het maakte hem niets uit want hij kroop op mijn rug en kon dan "meesturen". Deze keer was de sluis gesloten en we konden zien dat vanaf de andere kant geschut werd. Het leek dus verstandig de wachttijd door te brengen aan de wachtsteiger bij het remmingwerk.
Jan koos een plek ter linker zijde aan hoger wal. Ik lette goed op hoe hij dat tegen de harde wind in deed. Kop naar de steiger en op het laatste moment de kont omgooien en vastmaken. Zijn vrouw sprong zo vlug mogelijk van boord maar was net niet vlot genoeg met vastmaken waardoor de kop alweer afdreef. Met haar volle gewicht aan het touw hangend kon ze op de nipper een slag om de bolder maken, waardoor Jan in de gelegenheid was om moeizaam de inmiddels ook afdrijvende achterkant weer aan de wal te krijgen.
Ik nam me voor het beter te doen door bij het aanvaren iets meer vaart te houden. Mijn beide matrozen waren voorop gaan staan om snel te kunnen handelen. Net als Jan kwam ik met de kop naar de steiger toe, alleen met iets meer snelheid. Misschien viel op dat moment de wind even weg want ik zag dat we veel harder op de steiger aanvoeren dan de bedoeling was. Eerst even afstoppen dus en dan pas de draai inzetten. Met een snelle beweging zette ik de handle in achteruit en drukte hem volgas plat op het dashboard.
Brullend gaf de motor antwoord, maar het schip reageerde niet.
Verbijsterd zag ik het onheil naderbij komen. Hiltje stond wild te gebaren dat ik achteruit moest, maar het schip vervolgde onverbiddelijk een ramkoers. In een laatste poging het gevaar af te wenden draaide ik verwoed aan het stuurwiel. Het was te laat. Met een geweldige klap boorde de boeg zich in de steiger waarbij het schip door de schuin oplopende voorkant een heel stuk omhoog kwam. In een flits zag ik dat Hiltje nog net het ventje bij z'n lurven kon grijpen voordat hij over boord sloeg. Hij was als het ware gelanceerd. Ontzet stonden Jan en Willy toe te kijken. Hoe was dit in vredesnaam mogelijk? De gemaakte fout werd me snel duidelijk. Ik had nog steeds de gevaarlijke gewoonte om de gashandle halverwege vast te houden. Bij dit type Morse bediening wordt de motor echter in z'n vrijloop gezet als de stang zijdelings uit het huis wordt getrokken. Onbedoeld was de stang tijdens het omschakelen in de vrijloop geklikt. Een wijze maar harde les. We bleken een stevige voorkant te hebben want achteraf was er alleen wat verfschade. Toen de deuren opengingen lieten andere schepen die bij de sluis lagen ons met gepast ontzag voorgaan. Zo'n slechte schipper kan je bij het invaren maar beter niet achter je hebben. Uit de sluis gekomen kregen we voorbij het eilandje "De Kluut" nog een flink stuk open water, maar na de ervaring van gisteren werden we daar warm nog koud van.


 Elburg op zondag

Stevig stampend ging het noordoostwaarts richting Elburg. Halverwege passeerden we de drie eilandjes met de grappige namen "Snip, Ral en Kwak", waarna we op de hoogte van de Flevohof weer in de luwte van de polder kwamen. Direct onder de brug van Elburg uitgekomen draaiden we stuurboord uit om het stadje aan te doen. De lange steiger bood voldoende plaats om ruim af te meren. Tijdens een pikketanissie vond Jan het tijd voor een lekker gebakken visje. Dat is niet tegen dovemansoren gezegd want ook ik ben een liefhebber. Met z'n allen togen we op weg naar het dorp. Helaas.., Op paaszondag en ik denk ook op een normale zondag is Elburg uitgestorven en vooral heel erg op slot. In een miezerig regentje liepen we balend terug. "Laten we dan nog maar een stukje gaan varen". De nog warme motoren maakten geen bezwaar en we draaiden het Drontermeer op verder noordwaarts. De Drontermeerdijk bood zoveel bescherming dat het water alleen maar rimpelde. Met een kalm gangetje werd de tocht voortgezet naar een oude bekende, de Roggebotsluis. Over de marifoon had Jan geopperd om het in Ketelhaven vandaag voor gezien te houden. Dat was maar goed ook, want het Vossemeer bracht ons weer terug tot de werkelijkheid. Er stond een korte venijnige met schuimkoppen bedekte golfslag die het idee om het Ketelmeer nog over te steken uit de wereld hielp. Het laatste stuk langs de IJsseldijk gaf alvast een voorproefje. Het kleine stukje Ketelmeer tot Ketelhaven zou ons trouwens ook wel genezen hebben. Ik stelde daar de limiet van ons schip, windkracht 7. Jammer genoeg stond de wind dwars op de haveningang wat het afmeren moeilijk maakte omdat we aangewezen waren op lager wal. Bij oefeningen op het Meppelerdiep had ik dat als gemakkelijk ervaren, maar nu stond er een echte storm. Een klein foutje zou het schip heel hard tegen de wal aan doen klappen. Er was slechts plaats voor één schip en Jan parkeerde foutloos. Aan mij nu de taak om ons zachtjes tegen de zijne aan te vleien. Ik koerste aan op het vóór hem liggend schip om dat met ongeveer een meter tussenruimte te passeren en dan gas terugnemend tegen hem aan te drijven. Het lukte wonderwel maar tussen onze achterkant en het te passeren schip kon nog geen vloeipapiertje. Mijn Hiltje bleef bij hoog en bij laag beweren dat we haar geraakt hebben.

Pech onderweg

De volgende dag, paasmaandag, was de wind afgezwakt tot 6 en de oversteek zou in ieder geval gemaakt moeten worden, want dinsdag moesten we allemaal weer werken. Volgens het logboek vertrokken we om 11.20 uur. De overtocht was vergelijkbaar met het stukje Vossemeer van de vorige dag, alleen was de golfslag gelukkig iets langer waardoor beide schepen er minder moeite mee hadden. Voor ons betekende het wel meer beweging. Het schip rees en daalde in een gelijkmatige patroon, dat bij lange duur vast zeeziekte zou veroorzaken. De oversteek neemt echter maar twintig minuten in beslag, zodat de kans daarop niet zo groot is.
De ingang van Schokkerhaven geeft begrensd door zijn twee strekdammen direct beschutting en bij binnenkomst een gevoel van "Zo, dat hebben we weer gehad". Op dat punt ben je nog zo'n drie uur verwijderd van de thuishaven. Na de draai het Ramsdiep op begon de motor te sputteren om het enkele ogenblikken later voor gezien te houden. Niet begrijpend keken we elkaar aan want in de tank was brandstof genoeg. Ik greep direct de marifoon om Jan op de hoogte te brengen, terwijl een lichte paniek zich van ons meester maakte. Het Ramsdiep is nou niet bepaald de aangewezen plek om stuurloos rond te dobberen. Verbeten trachtte ik door langdurig doorstarten de zaak weer aan de praat te krijgen. Soms sloeg hij aan maar gaf na enkele seconden weer de geest. Het schip begon door de wind al naar de kant te drijven waar de basaltblokken gretig lagen te wachten.
Jan riep dat we fenders uit moesten hangen, hij zou proberen langszij te komen, zodat we vast konden maken en hij bij ons aan boord poolshoogte kon nemen. Een dieselmotor stopt niet zomaar. Zijn vrouw kon dan langzaam varend de twee aan elkaar gebonden schepen op koers houden. Zijn boot kwam behoedzaam met uitgehangen fenders naderbij. Hij had het schip aan lij tussen wal en mijn "dobbertje" gemanoeuvreerd om zo te voorkomen dat we vast liepen op de keien. Onze afdrijfsnelheid was echter behoorlijk toegenomen waardoor een harde klap tegen zijn boot onvermijdelijk leek. We stonden in het gangboord om de schepen af te houden, Hiltje ter hoogte van de stuurhut en ik op de voorplecht. De voorsteven van Jan was inmiddels midscheeps gekomen en mijn matroos bukte om af te houden. Ze greep de reling en duwde uit alle macht om de twee zes tonners uit elkaar te houden. Het lukte, maar haar achterwerk boorde zich krakend door de zijruit van onze stuurhut. Het glas bleef in de rubbers maar scheuren van boven tot onder gaven aan dat het gebeurd was. Gelaten namen we na vastgemaakt te hebben de schade op. Het was duidelijk dat ons schip voorzien was van gewoon vensterglas. Een goedkope, maar gevaarlijke constructie en een minpunt op de later groeiende lijst van gebreken. Jan kwam aan boord en de motorluiken werden verwijderd. Vrij snel was de oorzaak van het euvel gevonden, maar daarmee nog niet verholpen. Er zat water in de dieseltank en door de deining op het Ketelmeer had het zich vermengd met de brandstof. Een motor is daar niet van gediend en de enig afdoende oplossing is om de tank na tot rust te zijn gekomen van onderen af te tappen. Terug redenerend kwamen we tot de conclusie dat het niet zo verwonderlijk was, want het schip had de hele winter met een bijna lege tank op verkoop liggen te wachten. Door condensvorming kan dan veel water in de tank komen. Voor de winterstop af tanken dus.
Aan elkaar geknoopt vervolgden we onze weg. Vlak bij thuiskomst op het Meppelerdiep startte ik nog een keer en gewillig sloeg de motor aan. De brandstoftank had voldoende tijd gekregen om tot rust te komen en het water had zich weer afgescheiden. Daarmee werd ons de schande van het binnenslepen bespaard en het afmeren op eigen kracht was ook heel wat gemakkelijker.

Een avontuurlijke beginnerstocht was ten einde.

*) TTL-KNMC = ToerTochtLeider Koninklijke Nederlandse Motorboot Club.