Wind volgens Witsen (1641 - 1717)

 

 

by de wint blyven leggen. Geen voortgang maken, schoon men goede wint heeft.
by de wint houden
. By de wint zeilen. Om iemant te ontzeilen is het dienstigh zoo veel by de wint te houden als men kan; ’t geen met dikmaals wenden, of omleggen, geschiedt.

by de wint kruipen. Zeer scharp zeilen.

by de wint over zeilen. Zoo scherp zeilen als ’t doenlyk is, mits de zeilen niet leuteren.

by de wint smyten: bysteken. De neus van het schip na de wint toe stellen. Iemandt in wachten.

de eene wint eet den ander op. De eene wint verjaaght den ander.
de wint boeght dus of zoo. De wint waait aan deeze of geene zyde.
de wint breedt. De wint wert meerder ten dienst van den zeilder.

de wint doodt loopen. Zoo hardt zeilen, dat de wint niet volgen kan.

de wint doodt schieten. Als twee vlooten tegens elkander slaan, gebeurt het, dat, door ’t veelvoudigh schieten, de lucht omtrent de scheepen stil wert; ’t geen aldus wert genoemt.

de wint doodt, of blindt, zeilen. Snelder vaert hebben, dan de wint waait.

de wint draait door ’t oosten, of westen, enz. De wint waait West, of Oost, doch eerst voor een korten tydt Noorden, of Zuiden gewaait hebbende.

de wint geust. De wint verandert.

de wint haalt aan. Het begint hardt te waaijen.

de wint houdt met het landt af. De wint is van landt.
de wint houdt met het landt in. De wint is na landt.

de wint in zyn zeil hebben. Oneig. Voorspoedt hebben.

de wint is in ons zeil. Het gaat na wensch, en voorspoedigh.
de wint is op en neer
. Daar is geen wint.

de wint is waauw. De wint is goet.
de wint is wieuw
. De wint is quaat.

de wint komt breet. Dat is: De wint begint hardt te waaijen.

de wint krimpt in. De wint waait weder al langzaam uit of naar dien hoek, daar zy te vooren van daan quam.

de wint kruipt naar dit of geen gewest. De wint verandert langzaamlyk.

de wint kruipt op. De wint scherpt langzaamlyk, en ’t werdt minder voor wint. Of mede: De wint gaat tegen het compas om.

de wint loopt doodt. Het wordt allengskens stil.

de wint loopt uit en in. De wint verandert schielyk van streek: is ongestadigh.
de wint luimt
. De wint verzacht.

de wint op knypen. De wint winnen: ofte, boven wint komen.

de wint schiet uit. De wint ruimt, wordt meerder Oost, of West, Noordt, of Zuidt. De wint draait van de hooft-streek af, daar hy naast aan was.

de wint staat op geen streek. De wint is niet bestendigh.
de wint van vooren hebben
. Oneig. Tegenspoedigh zyn.

 

 

Weerspreuken uit dezelfde tijd

Schaapjes aan de hemelbaan,
Duiden wind en regen aan.

Draait de kat haar aars naar 't vuur,
Wind en regen, koud en guur.

Meeuwen aan land,
Storm voor de hand.

Zeevogels op het grien, het weer gemien,
Zeevogels op de bouw, het weer getrouw.

Een krimper is een stinker.

Hoe losser de wind, hoe vaster het weer.

Komt wind voor regen,
Daar is niets aan gelegen.
Maar komt regen voor wind,
Berg dan de zeilen gezwind.

Een kring om de maan,
dat kan nog gaan.
Maar een kring om de zon,
daar schreien vrouwen en kinderen om.

Een kring om de maan, geeft wind op de baan.

Bron: De historie van het schip 1976