Bespiegelingen over zeevarenden in het algemeen
en de "VOC mentaliteit" in het bijzonder

Vaartips.nl (1998) is niet geschikt voor smartphones van 10 jaar later.
 

 

In de zeventiende eeuw lieten gereformeerde auteurs van morele handboeken er geen twijfel over bestaan dat zeelieden een bevolkingsgroep vormden die in grote mate belang had bij enige stichtelijke vermaningen. De Workumse predikant Adam Westerman, bijvoorbeeld constateerde in zijn Groote Christelijke Zeevaart:

"...dat zeelieden hun reis gewoonlijk aanvangen met dronken drinken, foyen, adieu zeggen, domineren en braveren.
Bovendien verkwistten zij tijdens hun verblijf op zee den kostelyken tyd met dobbelen, spelen, toebakdrinken, fabulen en kluchtboeken te lesen, en onkuyse historiën te vertellen”. Bij terugkeer aan land werd dit gedrag er volgens Westerman niet beter op aangezien veel zeelieden na aankomst "ledig spanceren, wandelen en kuyeren, vele na hoerhuysen, in dronkenschap en andere lichtveerdigheden, en dus wordt ’t gebed nagelaten, de dankzegginge vergeten".

Bron: "Storm op zee". Morele implicaties van storm en schipbreuk in de zeventiende eeuw; José Mouthaan.

-.-.-.-.-

In 1932, schreef Arthur van Schendel [1874-1946] in zijn "Jan Compagnie" het volgende over het gedrag en mentaliteit van Hollanders in Indië:

"En zo de hoge dienaren, zo de lage, een behoorlijk man was zeldzaam als een witte vogel. Het krijgsvolk, het scheepsvolk, niet voldaan met het ruim rantsoen van Spaanse wijn, rode wijn en arak, liep om altijd meer bij de zoetelaar. Aan het strand, langs de rivier, in de herberg en in de loge, overal was het krakeel en handgemeen, haastig met het mes, gebral en gevloek. De Javanen keken zwijgend toe of vluchtten wanneer een roekeloze troep met de blanke wapens aan kwam lopen. Als zij geen Engelsen tegenkwamen vochten zij onderling. De barbier en zijn helpers werkten vlijtig voor hun loon; de kooplieden, de officieren en de schippers verdeden veel tijd met in justitie te zitten; er werd op de schepen gegeseld, van de ra getrokken en gekielhaald dag en dag. De scheepslieden mochten onafhankelijk en weerspannig zijn, de soldaten, geworven uit het grauw der Nederlandse steden, tierden in tuchteloosheid. Het klimaat van felle dagen, kletterende regens, warme nachten, maakte hen weelderig en krieuwig, het scheelde hun ook niet of zij ooit het vaderland weerzagen".

-.-.-.-.-

In 1945 schetste Jef Last [1898-1972] in zijn "Het eerste schip op de Newa" onder literatuurverwijzing, een ander onthutsend beeld van de VOC.

"Er zijn dominees, die de hel geschilderd hebben, in zulke afgrijselijke kleuren, dat vrouwen hysterisch begonnen te huilen en kinderen, die de preek gehoord hadden, nog weken later niet dorsten gaan slapen, maar welk tafereel van de menselijke fantasie kan de werkelijke hel benaderen, die te vinden is op een Nederlands Compagnieschip?

De bemanning
Het uitschot van alle naties: boeven, moordenaars, pooiers, dronkaards, geslachtszieken, lupuslijders, bankroetiers, - in kroegen en bordelen verzameld, als vee aan boord gedreven, met de karwats het want ingejaagd, slechts door de sadistische wreedheid van een provoostgeweldige in toom gehouden, - dat is de bemanning.
Omstreeks 1700 beschreef Nicolaas de Graaff dat VOC schepen een toevluchtsoord waren voor armoedzaaiers waaronder: "Polakke, Sweeden, Deenen, Noord-luyde, Jutte, Hamborgers, Bremers, Lubekkers, Dantsikers, Konixbergers, Hoogduytse, Oosterlingen, Wesfaalders, Bergse, Gulikse, Kleefse, en voorts allerhande Moffen, Poepe, Knoete, Hannekemaijers en andere kassoepers, die ’t gras nog tussen de tanden steekt…". Zie voetnoot *

De bemanningsverblijven
Het stonk hevig in de verblijfsruimten naar de walm van olielantaarns, het kielwater onderin het schip, waar men bij slecht weer ook zijn behoefte deed, de vette gerechten, van vaak ranzige ingrediënten, die in de kombuis pruttelden, de vieze lijven van de maats, wier wasbeurt pas aanbrak in warmere regionen en naar pis en kots. De zware stank bestreed men door het sprenkelen van kokende azijn of met een smeulend potje van buskruit met jeneverbes. Nu en dan werden de onderdekse verblijven uitgerookt met teerdamp, verkregen door het dompelen van een gloeiende kanonskogel in een puts teer. Bron: Jan J.B.Kuipers

De officieren
Een onbekwaam kapitein, voortdurend in twist met de koopman, en die samen met zijn officieren zich aan de ziekenwijn van de bemanning te buiten gaat, - een bottelier die zich aan het inkopen van bedorven voedsel verrijkt heeft, - een heelmeester aan wie de dorpelingen hun baard niet meer toevertrouwden, zo beefden zijn handen, - ziedaar de état major.

De reders
Een aantal bekrompen regenten, ieder op zijn beurt veil en omkoopbaar, ieder bereid elke post aan mislukte vriendjes of familie te verkwanselen; met geen verder perspectief voor ogen dan de naaste balans, geen ander doel op aarde, dan het snel maken van zo hoog mogelijke winsten, en desondanks niet in staat de voortdurende knoeierijen en morshandel op hun eigen vloot te beletten. In hun naam worden de specerijenplantages omgehouwen en vernield om de prijzen te doen stijgen, in hun naam liet Coen in Bantam de inboorlingen over de kling jagen, in hun naam werden eden gebroken, kampongs verbrand, vrienden verraden, in hun naam werd gekielhaald, gegeseld, gebrandmerkt en gestolen, - dat zijn de reders.

De thuisblijvers
Psalmzingend Nederland spuwde zijn uit­schot uit over het Oosten, de zielverkopers inden het voorschot voor iedere verdoemde ziel die zij leverden, deftige kooplieden kochten hun voorschot op en verhandelden het op de beurs, - want ondanks de menigvuldige schipbreuken (schipbreuk = echoueren)  van de overladen schepen, ondanks kapers, zonnesteek, dysenterie, scheurbuik, keerde toch altijd nog een derde van de bemanning behouden thuis en op ieder van deze verdoemde zielen maakten de handelaars in voorschotbons grove winst".

-.-.-.-.-

Verder is het interessant om te weten dat de VOC met haar bewonderenswaardige mentaliteit speciale slavenreizen naar Madagascar organiseerde, waar de compagniedienaren in concurrentie met Engelse, Franse en Arabiche kooplieden een stamhoofd paaiden met geschenken om vervolgens prijsafspraken te maken: 2 snaphanen, 8 pond buskruit, 3 pond kogels, 35 vuurstenen en 30 pond kralen of 3 ijzeren potten voor een slaaf. Aan de Oost-Afrikaanse kust werden ze later bij duizenden gekocht voor Europees edelmetaal [AS].

 


PLECHTIGE OPTOCHT door de WERKLIEDEN van de OOST INDISCHE COMPAGNIESWERF binnen Amsteldam.
 
Het gebeurde voor het grote zeemagazijn bij de gelegenheid der "GELUKKIGE OMWENDING van ZAAKEN in den jaar MDCCLXXXVII opgedragen aan zyne Doorl. Hoogh. WILLEM de V. Prince van Orange en Nasfau NEERLANDS ERF STADHOUDER &c &c &c en Hoogst Desfelfs Koningl: Gemalinne Mevrouwe FREDERICA SOPHIA WILHELMINA geb: princesfe van Pruisfen &c &c &c".
De meegevoerde oranje vaandels en versierde werktuigen op stokken symboliseerden de verschillende ambachten en afdelingen. [gravure van J.C. Schultsz].

 

VOC'ers door Japanse bril

 

De Nederlanders dreven handel met Nagasaki vanuit hun factorij op het kunstmatige eilandje Dejima. Het eilandje, dat ongeveer zo groot was als de Dam van Amsterdam, was slechts via één brug toegankelijk. Er mocht maar een beperkt aantal (op zijn hoogst 20) Nederlanders op het eiland verblijven en, behalve een jaarlijks bezoek aan de shogun in Edo, mochten zij niet van hun eilandje af. Op het eiland werkten vele Japanners, waaronder 150 vertalers. Ook werd het eiland wel bezocht door Japanners. Die bezoeken kwamen al sinds de zeventiende eeuw voor en zijn in de VOC-dagregisters over het algemeen redelijk gedocumenteerd. Nagakubo Sekisui geeft ons in zijn Nagasaki kōeki nikki (Dagboek van een officiele reis naar Nagasaki) een inkijk in hoe dit soort bezoeken door Japanners werd ervaren.


Dejima (Deshima) in het midden van de zeventiende eeuw. Uit: Arnoldus Montanus, 'Gedenkwaerdige Gesantschappen' (1669)


Vijf Hollanders aan de maaltijd; links een Javaanse bediende die saké schenkt; rechts een Javaanse bediende met een schaal met eieren. Linksvoor een stoel met het VOC monogram op de rug. Houtsnede (ingekleurd), 1780-1810.
Collectie Rijksmuseum Amsterdam

Over de uiterlijke kenmerken van de Hollanders zegt Sekisui:

Toen we vanuit een raam op de tweede verdieping werden bespied door de Hollanders, zagen we de glinstering in hun ogen en de roestrode haren van hun wenkbrauwen. Ze hadden waarlijk een vreemd voorkomen. […] Hun gelaatskleur was ontzettend wit, ze hadden hun hoofdhaar geschoren en droegen een pruik van zwart haar. [Hun] kleren lijken op onze momohiki*, hun handen en voeten zijn omwikkeld en met knopen samengebonden.* [Hun] mouwloze vesten worden aan de voorkant met knopen bij elkaar gehouden en hebben onder de gordel een open snit, wat lijkt op ons karuwaza* kostuum. Alles is [gemaakt] van een zwaar type wol.

Over ons schrift:

Op dat moment voegde de scriba genaamd Rudolf Freudeman zich bij ons en maakte een Chinese buiging* richting het hoofd van ons gezelschap. Onder het grote aantal tolken dat hem volgde, bevond zich ook Nishi Sensaburō en nadat zij in de barbaarse taal met elkaar hadden gesproken, zakte deze scriba op de knieën en maakte een buiging waarbij het hoofd de grond raakte. Toen hij hiermee klaar was stond hij weer op en ging op een van de stoelen zitten. De scriba zette een schrijftafel voor zich neer, nam een penseel ter hand en begon zeven à acht vellen papier te beschrijven. De vorm van de letters heeft veel weg van het tekenen van wolken, [men begint] aan de linkerkant en schrijft dan horizontaal naar de rechterkant. Zonder de vertaling van de tolken zouden wij niet weten wat dit voor tekens waren. Het papier [dat ze gebruiken] lijkt op [dat] van onze officiële proclamaties en het penseel lijkt op onze sekihitsu* en is gemaakt van een vogelveer met aan het uiteinde van de schacht een scherp gesneden punt die in een zwarte vloeistof wordt gedompeld.

Over biljarten

Na een tijdje zo te hebben doorgebracht gingen we de trap af en vervolgens omhoog naar de verdieping boven de bloementuin. In het midden van de kamer was iets geplaatst dat leek op een [veld]bed, […]. Het was omwikkeld met een wollen stof en in de vier hoeken zaten gaten. Toen wij de tolken hiernaar vroegen zeiden zij dat dit de plek was waar het ballen[spel] der roodharigen wordt gespeeld en wedstrijden worden gehouden voor geld. Toen we een kijkje gingen nemen in de keuken, bevonden zich daar geslachte varkens en koeien en het stonk er verschrikkelijk naar bloed. Voor het fornuis stonden vier à vijf zwarte slaven*, waaronder een kind. We vroegen naar zijn leeftijd, maar de vraag kwam niet over. Toen ik de vingers van mijn beide handen opende en het hem liet zien, knikte hij bevestigend en trok zich terug. Hij zal ongeveer tien jaar geweest zijn, zijn gelaatskleur was vrij zwart en zijn haar was opgestoken en werd bij elkaar gehouden door een rode katoenen doek.

Bron: "Een venster op het Westen" door Jurre Knoest, verschenen in Tijdschrift voor Zeegeschiedenis 2015.

 

 

*) Meest waarschijnlijk betekenissen:
- Poepe: gepeupel, maar mogelijk ook afgeleid van "Bube", de naam waar Duitse Hollandgänger elkaar vaak mee aanriepen. Zie Hannekemaijers hieronder.
- Knoete: lomperiken
- Hannekemaijers: seizoenarbeiders uit Westfalen werden zo genoemd. Het was een samentrekking van Hanne, verkleinvorm van de voornaam Johann, en het woord maaier. Minder gebruikte bijnamen waren ‘pikmaaiers’ (maaiers met een korte zeis) en ‘poepen’. De laatste bijnaam ontstond doordat ze elkaar vaak aanspraken met Bube: Duits voor jongen of kerel. In Nederland betekent poepen schijten of kakken en in Vlaanderen betekent poepen neuken, (de moeite waard om te klikken).
- Kassoepers: waarschijnlijk een verbastering van Kasjuben, arbeiders uit het voormalige West-Pruisen, tegenwoordig ten westen van Gdansk.
 
VOC in Japan:
- Momohiki: strak zittende Japanse werkbroeken die wijd zijn van boven en smal toelopen.
- Samengebonden: Sekisui doelt hier waarschijnlijk op sokken, veters en handschoenen.
- Karuwaza: Japanse acrobaten.
- Chinese buiging: wordt gemaakt met de handen voor de borst gevouwen, waarbij men de armen van hoog naar laag beweegt. Dit werd in het vroegmoderne Japan niet als een beleefd gebaar gezien.
- Sekihitsu: Japanse penseel gemaakt van steen.
- Slaven: deze waren afkomstig uit Azië.