beschrijving

Palingaak
Hollandse palingschuiten op de Theems
Uniek privilege, waarvan tot vlak vóór WO II gebruik is gemaakt

Uit de oudste berichten omtrent de Zuiderzee is bekend, dat daar al tijdens de vroege middeleeuwen langs de oevers fuiken werden uitgezet om daarin paling of aal te vangen. Dat hierbij namen van plaatsen als Amsterdam, Ypesloot, Purmerend, Monnikendam en Zaanland genoemd worden, zal niemand verwonderen. Volgens Van Dillen dateert het vroegste bericht inzake de export van paling naar Engeland al uit 1364, toen Jacob Diederik uit Holland een grote partij „eel” in Londen importeerde en op z’n thuisreis een zending kostbaar laken mee terugnam. In de 13e en 14e eeuw behoorden viskopers, zo niet in aantal, dan toch stellig in aanzien tot de invloedrijkste bewoners van de nog jonge Amstelstad en verschillende regeringspersonen kwamen uit hun midden voort. (Smit — „Opkomst handel van Amsterdam”). Een van hen, Jan Oem Jansz, een zeer rijk man, die in 1491 burgemeester van Amsterdam was, schreef over zijn jeugd: „Toen ik tien of elf jaar oud was, voer ik met mijn vader uit om aal te kopen in Ypesloot, Diemerdam, Nieuwendam, Monnikendam en Waterland.” Hij kreeg een voor die tijd zeer goede opvoeding. Op z’n 13e jaar ging hij naar Leuven om daar lezen, schrijven en grammatica te leren. Na twee jaar kwam hij weer thuis, waarna hij met het palingschip van zijn vader naar Londen voer en dit bedrijf negen of tien winters volhield. Maar ook Cornelis Pieterszoon Hooft (1546—1626), de vader van de letterkundige P. C. Hooft (o.a. drost van Muiden), stamde uit een Zaanse schippersfamilie en was onder meer koopman in vis.

Hij maakte sinds 1582 bijna doorlopend deel uit van de Amsterdamse stedelijke regering, waarvan niet minder dan twaalf keer als burgemeester. Het verpondingsregister (belastingboek) van Purmerend, anno 1514, vermeldt inzake de Visserij: „ook houden ze zich bezig met het vangen van paling en die naar Engeland te brengen.” Er zou zelfs een bevel bestaan van koning Henry III van Engeland, gedateerd 23 augustus 1224, om alle schepen uit Friesland vrij te laten, waarvan wordt aangenomen dat er ook palingboten bij waren. Omtrent een privilege dat de Hollanders zouden hebben gehad inzake een vaste ligplaats op de Theems tussen de Tower en Londonbridge, zonder hiervoor havengeld te betalen, mits deze ligplaats zonder onderbreking bezet zou blijven, doen nogal tegenstrijdige berichten de ronde. Volgens sommigen dateert dit recht uit de dagen van Koningin Elisabeth I (1558—1603), anderen spreken van Koning Karel I (1625—1649). In de geschiedenis van de Haven van Londen staat, dat tijdens de regering van King William III (1689—1702) — bedoeld is onze koning-stadhouder Willem III, William of Orange — toen alle invoer van vis met buitenlandse schepen was verboden, een uitzondering werd gemaakt voor de „Dutch eelboats”, zo al niet vanwege een voorliefde van William voor de Hollanders, dan toch stellig voor hun paling! Zelfs ten tijde van de Franse bezetting van Nederland wist men met Friese palingschuiten* toch de vaart vrijwel ononderbroken gaande te houden. De Engelsen, verzot als ze waren op hun „eelsoup” en „eelpies”, wilden „Boney or no Boney” (al of niet Napoleon), geen afstand doen van hun geliefde lekkernij. De Friese schippers profiteerden hier dubbel van, omdat ze op hun terugreis koloniale waren (contrabande) meenamen, waarvan de invoer krachtens het door Napoleon ingevoerde continentale stelsel ten strengste verboden was. De schippers liepen met deze handel dus wel een groot risico, want er werd vanuit Den Helder door kanonneerboten scherp jacht op hen gemaakt. Al met al toch geen onvoordelig zaakje voor de Friezen, want ze leverden hun ladingen van wel 15000 pond paling alleen af tegen betaling in goud. Een licensie van de Franse prefect te Leeuwarden kostte hen echter ook nogal wat, namelijk 10 tot 12 gouden Napoleons (twintig franken).

DOOR H. J. M. ROETEMEIJER, verschenen in het web-magazine Ten Anker nr 13 van 2023.

Levend houden van de gevangen paling

De paling die met fuiken was gevangen werd in grote leggers (visbun van ± 6m lang) in afwachting voor vervoer naar Londen vers gehouden. Af en toe werden de leggers versleept naar open water zodat het water in de bun eens goed ververst werd. Het model hieronder zoals het in gebruik was in Heeg en Oudega toont twee troggen met deksel (deken) die toegang gaven tot de bun. In de bodem een koperen plaat met veel gaatjes.


 


Houtsnede van Willem Jans Dijk [1881-1970] van "Londense aken" in Heeg omstreeks 1920 - 1930


"Friesche Palingaken op de Theems". Ook een houtsnede van Willem Jans Dijk uit dezelfde periode.


Bouwtekening van een palingaak voor modelbouw door Wieger Bruin, 1985.

 


Anoniem schilderij van zes palingaken aan de steiger van de "Dutch Mooring" in de Thames, rond 1840.
De een-na-laatste aak aan de buitenzijde is de Eendragt, die in 1836 te Heeg werd gebouwd.

 


De palingaak WB14* rond 1920 op de "Dutch Mooring"
voor het Custom House vlak bij de Tower Bridge in de Thames.
De registratie WB was van Wymbritseradeel [Heeg].


Dezelfde plek in de nadagen van de palingvaart [1930].
Aan de walzijde twee aken in gebruik als "leggers".
Langszij ligt de toen nog enige actieve palingaak Korneliske Ykes.

 


Het afwegen en verkopen van de verse paling voor de vismarkt van Billingsgate.

 


Ontwerp voor een kwitantie van palinghandelaar W&A Visser uit Heeg begin 20e eeuw. Links het motorbunschip "Thames", rechts een palingaak.
 

 

 

*N.B. Het consentnummer WB14 is van het voormalige Wymbritseradeel, waarin Heeg lag.