Loden met slaggaard (plegtgaard) of peilstok

Beschrijving en tekening uit "Kleine Vaart en Visscherij". Beknopte handleiding voor de Practische Zeevaartkunde ten dienste van jeugdige zeelieden door G.Doncker 1905.

"Ten slotte moeten wij nog even de slaggaard bespreken, welke eigenlijk op de binnenvaart thuis hoort, maar toch ook op de kustvaart en op de Zuiderzee wordt gebruikt;

De figuur geeft er een voorstelling van. Het is een ronde stok, die voor kleine schepen 5 M. en voor grootere 7.5 M. lang is. Op dezen stok is een maatverdeeling in witte, zwarte en roode vakken geschilderd en wel aldus:

De onderste meter is geheel zwart, daarboven is de verdeeling in decimeters of palmen, die, om den anderen, wit en zwart zijn geverfd, soms om de 2 dM.; alleen op de 30, 40 en 50 palm is een roode dM. De bovenkant der merken wijst het aantal palmen aan, soms heeft men nog een druif aan het ondereinde, voor het gemakkelijker grond voelen onder het varen. Het steken met den slaggaard eischt bijgoede vaart eenige handigheid, de druif zal het uit het water lichten lastiger maken. In zachten grond, zooals in modder en slib, rekent men een palmpje minder dan het merk, dat bij de wateroppervlakte de diepte aanwijst, voor het zakken in den bodem".

 

Plaatsbepaling op zee door Mr. A.W. Kamp
Het gedichtje verscheen in de Haagse Post [± 1930]

Veendamse schippers, jaren her
op alle wateren bevaren,
wisten bij heiïg weer precies
hoever ze van Delfzijl af waren.
Ze smeerden 't dieplood in met pek
en lieten 't naar de bodem zakken
en met de modder, die bleef plakken,
maakten die heren hun bestek.

Zo kon er één met d'ogen dicht
-na 't bitt'ren lukte 't slag op slag-
als hij de modder proefde, zeggen
op welke hoogte en breedt' hij lag.
Om acht uur 's avonds op zijn kooi
kon men dien braven zeerob vinden,
al brak de storm zijn stengen af;
de schipper sliep bij alle winden.

Hij hield zijn geestesoog in 't zeil
en gaf al slapend zijn bevelen.
In Morpheus' armen bleef hij trouw
de zorg van schip en manschap delen.
Zo bracht de wacht hem ieder uur
het lood waarmee hij had gepeild;
de ouwe ontwaakte, proefde en zei
hoever ze waren voortgezeild.

Eens had koksmaat Piet de wacht,
de maan zag toe met lodderoog,
de zee was kalm en Pieter dacht
terwijl hij zwaaiend 't lood bewoog:
"de schipper zegt dat hij kan proeven
de plek waar 't schip op zee verkeert,
ik wil de proef er eens van nemen
of hij dit feit met grond beweert."

Hij haalde 't lood nu door een bak
met kleiaardappels volgeladen
en ging er mee naar den kaptein,
die snurkte zwaar, met kanonnaden.
"Waar zijn we baas? Hier is het lood..."
De schipper gaapt, steekt uit z'n tong,
hij likt, slaat wild de ogen op
en vliegt de kooi uit met een sprong,
hij stormt naar dek en buldert schor
het argeloze scheepsvolk wakker:
"Delfziel is weg en ligt in zee,
wi voaren boven Kroaimoa's akker!'"

Mechanisch loden op zee

Op oude zeegaande schepen werd nog tot in de tweede helft van de twintigste eeuw gebruik gemaakt van het "Thomsonlood".
Het hiernaast afgebeelde mechanisch lood werd door Browne & Son Ltd, Barking & Londen vervaardigd en was rond 1960 nog in gebruik. De indicateur voor de lengte van de uitgelopen draad (van 0 t/m 300 vadem) was op 1 vadem nauwkeurig. Een moderne vadem in de zeevaart is gestandaardiseerd op 1 vadem = 1/1000 x zeemijl = 1.852 meter. Het Thomsonlood kon dus tot een diepte van 555 meter gevierd worden.  De bandstopper wordt in werking gesteld met behulp van een pedaal.

Collectie: Het Scheepvaartmuseum